Mr. Rogier van Dam: 'Democrametrie: zijn ongrijpbare fenomenen als liefde en democratie toch te meten?'

Datum bericht: 20 februari 2017

Mr. Rogier van Dam

Zowel de liefde als democratie zijn ongrijpbaar. Dat past perfect bij de liefde, maar niet bij democratie, vindt Rogier van Dam. Hij pleit daarom voor ‘democrametrie’: een kwantitatieve meting van democratie.

Net als van de liefde is er geen standaarddefinitie van democratie. Bij wereldwijde fenomenen die al zo lang zo veel aandacht krijgen is dat op zich al mateloos intrigerend. Misschien hebben we er geen behoefte aan, omdat we in de kern over het algemeen best tevreden zijn. Misschien hebben we het niet nodig, omdat we ons meestal beperken tot enkele meer praktische aspecten. Bij liefde gaat het dan bijvoorbeeld om ‘het elkaar nodig hebben’. Bij democratie om referenda. En misschien is het allemaal gewoon te ingewikkeld en zijn we niet in staat om door de bomen het bos te zien.

Liefde en democratie kennen oneindig veel varianten. Liefde voor je partner, je kinderen, je familie en soms ook je werk: allemaal weer anders. Bij democratie zie je het direct als je twee landen met elkaar vergelijkt: het is onwaarschijnlijk hoeveel grote en subtiel kleine verschillen er mogelijk zijn. Van evenredige vertegenwoordig en districtenstelsels tot benoemde of gekozen burgemeesters en regeringsleiders.

Liefde en democratie zijn niet stabiel. Mensen, de samenleving, mogelijkheden, verwachtingen en visies veranderen. En de liefde en de democratie veranderen daarin mee. Bestudeer honderd jaar geschiedenis van één land en je ziet het.

Het gebrek aan een standaarddefinitie, het oneindig aantal varianten en de veranderlijkheid maken liefde en democratie ongrijpbaar. Dat past wat mij betreft perfect bij de liefde. Maar bij democratie absoluut niet. Het amorfe begrip democratie is nu soms een magisch ideaal, soms de stok waar iedereen zijn slag mee kan slaan en vaak het flexibele meetlint waarmee de maat wordt genomen.

Maar kun je democratie dan niet meten? Wereldwijd wordt er (vooral vanuit de politieke wetenschappen) volop kwalitatief gemeten. Vaak gaat het om uitgebreide metingen van praktische aspecten van de democratie, met overlappen naar de rechtsstaat en de grondrechten.

Als voorbeeld noem ik de jaarlijkse Democracy Index van de Intelligence Unit van The Economist (EIU).

Deze meting omvat onder meer de politieke participatie van burgers, het functioneren van de overheid en de civil liberties (waar ook de mate van vrijheid van de media onder valt) en leidt op basis van een waarderingssysteem tot kwalificaties als full democracies, flawed democracies en hybrid regimes.

Deze brede kwalitatieve metingen zijn waardevol, omdat ze meerjarige en wereldwijde vergelijkingen mogelijk maken. Een kwetsbaar punt zijn echter de arbitraire parameters en waarderingen – uiteindelijk hangt het er maar net van af welke definitie van democratie je hanteert en welke waarde je aan al die data hecht.

Wat we missen is een kwantitatieve meting, die zich concentreert op de stabiele en onbetwiste kern van de democratie: een meetkundige methode die met een percentage de mate van invloed van een burger op de gedragingen van de overheid uitdrukt. Ik noem deze methode ‘democrametrie’. Hierbij kijk je niet alleen naar de kiesstelsels, maar ook naar de overheidsorganisatie: wie nemen uiteindelijk de overheidsbeslissingen en hoe zijn die te herleiden tot de burgers. Zo stemmen burgers in een representatieve democratie meestal op personen en die personen nemen overheidsbesluiten (vaak wetgeving) en/of controleren op hun beurt weer degenen die daadwerkelijk de overheidsbesluiten nemen (vaak de uitvoerende macht). Die controle gaat vaak gepaard met repressieve correctiemechanismen (bijvoorbeeld een motie van wantrouwen of ontslag). Vervolgens zal je (de omvang van) de bevoegdheden van de verschillende overheden én de toepassing van die bevoegdheden in kaart moeten brengen. Wil je het echt goed doen, dan zal je mijns inziens ook de controlerende bevoegdheden van de rechterlijke macht én dus ook de democratische legitimatie van de rechterlijke macht moeten meenemen in je berekening.

Eerlijk gezegd twijfel ik of het niet (nog) te moeilijk is om zulke berekeningen te maken en of het ook puur kwantitatief kan zijn. Maar wie begint met heel basale berekeningen (zie hieronder) en juristen, politieke wetenschappers, logici, statistici en programmeurs weet samen te brengen kan volgens mij een heel eind komen.

En als het lukt, kun je met democrametrie cijfermatig laten zien hoe democratisch een land is en wat de impact is van bepaalde veranderingen. Bijvoorbeeld in hoeverre een referendum democratischer is dan een beslissing van een volksvertegenwoordiging, in hoeverre een rechtstreeks gekozen regeringsleider democratischer is dan een benoemde en wat de effecten zijn van het verschuiven van bevoegdheden van de ene overheid naar de andere.

Democratie verliest hierdoor als fenomeen een deel van haar mystiek, maar kan ook een structurerend ijkpunt zijn in discussies over meer, minder of anders. In tijden van post-truth en alternatieve feiten kan dat volgens mij geen kwaad.

En de liefde? Ik heb wel eens gelezen dat ze dat tegenwoordig ook kunnen meten. Maar eerlijk gezegd, laat díe mystiek maar gewoon bestaan.

Voorbeeld

Er is een land met drie inwoners. Ze hebben afgesproken dat iedereen alles mag voorstellen en dat beslissingen worden genomen op basis van unanimiteit. Dat betekent dat áls een voorstel wordt aangenomen, dit strookt met de wil van alle inwoners. Klinkt goed, maar de keerzijde is dat elke inwoner een vetorecht heeft: wordt een voorstel niet aangenomen, dan strookt dit niet met de wil van één of twee inwoners. De statistische kans dat een voorstel niet wordt aangenomen is groter dan dat het wel wordt aangenomen.

De triade besluit om over te stappen naar een meerderheidsstelsel: een voorstel is aangenomen als minimaal twee van drie voor stemmen. Anders dan bij unanimiteit kan een inwoner nu geconfronteerd worden met een aangenomen voorstel dat hij niet wil. En net als bij unanimiteit is de kans (bij drie stemopties voor, tegen, blanco) dat een voorstel niet wordt aangenomen groter dan dat het wel wordt aangenomen. Een statistische berekening kan uitwijzen in welke systeem een inwoner meer invloed heeft op de overheid. In dit voorbeeld kun je ook berekenen hoeveel het uitmaakt of je met z’n drieën of met veel meer bent.

Het land van de triade krijgt er twaalf inwoners bij. De nieuwelingen hebben geen stemrecht en zijn gebonden aan de beslissingen van de triade. Dat de democratiescore daalt is duidelijk.

De vraag is alleen met welk percentage. Wellicht kun je volstaan met de berekening van de gemiddelde invloed van een burger: stel dat de triade een invloed heeft van 75 procent en de twaalf nieuwelingen nul procent, dan kom je uit op democratiescore van vijftien procent.

De triade besluit vervolgens dat de twaalf nieuwelingen ook mogen stemmen (volgens hetzelfde meerderheidsstelsel), maar slecht in tien procent van alle beslissingen. Daarmee stijgt de democratiescore, maar ik laat het aan de statistici over om te berekenen met welk percentage.

De triade besluit het roer om te gooien en tezamen met de andere inwoners een grondwet vast te stellen waarin staat dat iedereen volledig stemrecht krijgt en dat er jaarlijks bij meerderheid één persoon tot ‘overheid’ wordt gekozen; alle overheidsmacht ligt in handen van die ene persoon en zijn bevoegdheden zijn in beginsel onbegrensd. De grondwet bepaalt dat de grondwet kan worden gewijzigd met een gekwalificeerde meerderheid (12/15). Als de inwoners ontevreden zijn met hun ‘overheid’, zijn er twee mogelijkheden: ze passen hun grondwet aan of ze kiezen het jaar daarop voor een andere persoon. Hoe democratisch is dit land? Het is verleidelijk om hier een democratiescore aan te nemen van honderd procent, omdat alle inwoners mochten stemmen over dit stelsel, alle inwoners mogen stemmen welke persoon ‘overheid’ wordt én omdat de inwoners de mogelijkheid hebben om op elk gewenst moment in te grijpen. Anderzijds beslissen de inwoners niet mee met elke beslissing die door de overheid wordt genomen – de democratie is in die zin indirect. In de kern moet je hier berekenen wat het verschil is tussen ‘burgers nemen zelf overheidsbeslissingen’ en ‘burgers beslissen wie overheidsbeslissingen mag nemen’ en vervolgens wat de invloed is van de correctiemechanismen.

Lees ook


Mr. Rogier van Dam is docent bij de Beroepsopleiding Gemeentejuristen en werkzaam als hoofddocent hbo-rechten aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Voor het CPO verzorgt hij cursussen op het gebied van bestuursrecht. Bekijk het cursusaanbod