Radboud Universiteit
Zoek in de site...

Regeling Wetenschappelijk integriteit

Wetenschappelijk onderwijs en onderzoek zijn gebonden aan algemeen aanvaarde normen voor wetenschappelijk handelen; elke schijn van onbetrouwbaarheid, onzorgvuldigheid en partijdigheid moet worden vermeden.

De regeling Wetenschappelijke integriteit is gebaseerd op de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de VSNU

In de regeling is vastgelegd hoe klachten over wetenschappelijk wangedrag worden behandeld.

Vertrouwenspersonen wetenschappelijke integriteit

De vertrouwenspersonen fungeren als aanspreekpunt voor personen met een klacht op het gebied van de wetenschappelijke integriteit. De vertrouwenspersonen wetenschappelijke integriteit zijn de bereiken via vertrouwenspersonen@ru.nl . Bekijk voor meer inforamtie de pagina over vertrouwenspersonen.

Commissie wetenschappelijke integriteit

Het college van bestuur heeft, gelet op artikel 4.1 van de regeling Wetenschappelijke Integriteit Radboud Universiteit Nijmegen, een commissie wetenschappelijke integriteit ingesteld die als volgt is samengesteld:

  • dhr. prof.mr. S.C.J.J. Kortmann
  • dhr. prof.dr. P.L.H. Scheepers
  • dhr. prof.dr. A.J.A.M. van der Ven
  • mw. prof.dr. R. Loll
  • dhr. prof.dr. E.van der Zweerde
  • mw. prof.dr. M.M. Rovers
  • mw. prof.dr. M.H. Leyenaar
  • mw. prof. dr. J.M. Sanders

De commissie onderzoekt klachten en brengt daarover advies uit aan het college van bestuur. Als de klacht betrekking heeft op onderzoek uitgevoerd in het kader van het Radboudumc, brengt de commissie advies uit aan het college van bestuur en de decaan FMW-UMC. Secretaris van de commissie mr. M. Steenbergen, m.steenbergen@bjz.ru.nl of 024 361 15 78), Juridische Zaken.

Preambule
Binnen de Radboud Universiteit Nijmegen rust op alle betrokkenen bij het onderwijs en onderzoek een eigen verantwoordelijkheid voor de instandhouding van de wetenschappelijke integriteit. De algemene beginselen van professioneel wetenschappelijk handelen dienen daartoe te allen tijde te worden nageleefd.

In de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (VSNU 2004, aangepast in 2012) is een uitwerking gegeven aan deze beginselen die ook door de Radboud Universiteit Nijmegen worden onderschreven en gelden als richtlijnen voor de universiteit als bedoeld in artikel 1.7 van de WHW.

Een van de middelen ter toetsing van de wetenschappelijke integriteit is het recht te klagen indien (het vermoeden bestaat dat) medewerkers van de universiteit de wetenschappelijke integriteit schenden.

Voor de verwezenlijking van dit klachtrecht heeft het college van bestuur, in overleg met de raad van bestuur, de onderstaande regeling vastgesteld. Deze regeling heeft geen betrekking op de gedragingen en omstandigheden die worden bedoeld in de Regeling Ongewenst Gedrag of de Klokkenluidersregeling van de Radboud Universiteit Nijmegen, respectievelijk de gedragingen en omstandigheden die worden bedoeld in de regeling Ongewenste Omgangsvormen, de Code Conflicterende Belangen of de Klokkenluidersregeling van het UMC St Radboud.

De regeling geldt zowel voor het wetenschappelijk onderzoek dat wordt verricht aan de Radboud Universiteit Nijmegen als het wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd bij het Universitair Medisch Centrum St Radboud. Bij de uitvoering van deze regeling worden bijzondere wetgeving en andere bindende regelingen, zoals regelingen omtrent vertrouwelijkheid van patiëntgegevens en regelgeving met betrekking tot mensgebonden onderzoek, gerespecteerd. Voor het UMC St Radboud vindt deze regeling zijn grondslag in artikel 9a.11 van de CAO UMC.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.1 Schending van de wetenschappelijke integriteit: handelen of nalaten in strijd met de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, waaronder in ieder geval de gedragingen opgenomen in bijlage 1.
  • 1.2 Vertrouwenspersoon: degene die als vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit is aangewezen door het college van bestuur.
  • 1.3 Commissie: de door het college van bestuur ingestelde commissie ter behandeling van klachten inzake schending van de wetenschappelijke integriteit.
  • 1.4 Medewerker: degene die een dienstverband heeft (gehad) bij de universiteit of die anderszins onderzoek uitvoert of heeft uitgevoerd, of werkzaam is (geweest), onder verantwoordelijkheid van de universiteit. Onder medewerker wordt tevens begrepen degene die een dienstverband heeft (gehad) bij het UMC St Radboud of die anderszins onderzoek uitvoert of heeft uitgevoerd, of werkzaam is (geweest), onder verantwoordelijkheid van het UMC St Radboud, voor zover het gaat om de (wijze van) uitoefening van wetenschappelijk onderzoek.
  • 1.5 College van bestuur: het college van bestuur van de Radboud Universiteit Nijmegen.
  • 1.6 Raad van bestuur: de raad van bestuur van het UMC St Radboud.
  • 1.7 Decaan FMW-UMC: de decaan van de Faculteit der Medische Wetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen, tevens lid van de raad van bestuur van het UMC St Radboud.
  • 1.8 Stichtingsbestuur: het bestuur van de Stichting Katholieke Universiteit.
  • 1.9 Klacht: een melding over (een vermoeden van) schending van de wetenschappelijke integriteit begaan door een medewerker.
  • 1.10 Klager: degene die zich met een klacht wendt tot het college van bestuur, de vertrouwenspersoon of het stichtingsbestuur.
  • 1.11 Beklaagde: de medewerker over wiens gedraging een klacht is ingediend.

Artikel 2 Algemeen

  • 2.1 Een ieder heeft het recht om, al dan niet via de vertrouwenspersoon, een klacht in te dienen bij het college van bestuur. Het college van bestuur zendt de klacht onverwijld ter advisering door naar de commissie.
  • 2.2 Indien de klacht betrekking heeft op een lid van het college van bestuur of de raad van bestuur, kan de klacht -al dan niet via de vertrouwenspersoon- worden ingediend bij het stichtingsbestuur. In dat geval brengt de commissie advies uit aan het stichtingsbestuur en oefent het stichtingsbestuur de bevoegdheden uit die uit hoofde van dit reglement bij het college van bestuur zijn neergelegd.
  • 2.3 Onverminderd het in de wet of andere bindende regelingen bepaalde, is een ieder verplicht aan de vertrouwenspersoon en de commissie binnen de gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die zij redelijkerwijs kunnen vragen bij de uitoefening van hun bevoegdheden.
  • 2.4 Een ieder die is betrokken bij de behandeling van een klacht is geheimhouding verschuldigd over hetgeen hem in de klachtprocedure bekend is geworden, met uitzondering van het bepaalde in de artikelen 3.3, 4.8 (g) en 4.9 van deze regeling.

Artikel 3 Vertrouwenspersoon

3.1 Benoeming

  • a) Het college van bestuur benoemt een of meer vertrouwenspersonen voor een periode van vier jaar. Herbenoeming is mogelijk.
  • b) De vertrouwenspersoon heeft een wetenschappelijke achtergrond en is van onberispelijke wetenschappelijke reputatie.
  • c) Het college van bestuur kan de benoeming tussentijds beëindigen:
  • i) op eigen verzoek van de vertrouwenspersoon;
  • ii) wegens niet langer voldoen aan de vereisten voor benoembaarheid;
  • iii) wegens disfunctioneren als vertrouwenspersoon.
  • d) Niet voor benoeming tot vertrouwenspersoon komen in aanmerking de leden van het stichtingsbestuur, de leden van het college van bestuur, de leden van de raad van bestuur, en de decanen en vice-decanen van de faculteiten.

3.2 Taak

  • a) De vertrouwenspersoon fungeert als aanspreekpunt voor vragen en klachten over wetenschappelijke integriteit.
  • b) Als sprake is van een klacht kan de vertrouwenspersoon, indien hij daartoe aanleiding ziet, bemiddelen tussen klager en beklaagde of trachten de klacht anderszins in der minne op te lossen.
  • c) Indien daartoe aanleiding bestaat wijst de vertrouwenspersoon de klager de weg naar het indienen van een klacht bij het college van bestuur of het stichtingsbestuur.
  • d) De vertrouwenspersoon verricht alleen handelingen ten behoeve van de klager of de beklaagde met hun instemming. De vertrouwenspersoon mag niet tegelijkertijd voor de klager en de beklaagde optreden.

3.3 Verantwoording

De vertrouwenspersoon legt over zijn werkzaamheden achteraf verantwoording af aan het college van bestuur in een jaarlijkse rapportage, waarin in algemene termen verslag wordt gedaan van de behandelde zaken en de verrichte activiteiten. Daarbij mag de rapportage niet tot personen herleidbaar zijn. De vertrouwenspersoon is voor het overige geheimhouding verschuldigd over hetgeen hem in die hoedanigheid bekend is geworden. Slechts met uitdrukkelijke toestemming van klager en beklaagde kan hiervan worden afgeweken.

Artikel 4 Commissie Wetenschappelijke Integriteit

4.1 Benoeming en samenstelling

  • a) Het college van bestuur stelt een commissie wetenschappelijke integriteit in, bestaande uit een voorzitter en tenminste vier leden.
  • b) Het college van bestuur benoemt de voorzitter en de leden van de commissie.
  • c) Voorzitter en leden hebben een wetenschappelijke achtergrond en zijn van onberispelijke wetenschappelijke reputatie. Het bepaalde onder 3.1 is van overeenkomstige toepassing.
  • d) Bij de benoeming wordt gestreefd naar een evenwichtige vertegenwoordiging van de wetenschapsgebieden van de universiteit.
  • e) Een vertrouwenspersoon is uitgesloten van benoeming tot lid of voorzitter van de commissie.
  • f) De commissie kan voor het onderzoek van een klacht worden uitgebreid met ad hoc leden, al dan niet verbonden aan de universiteit of het UMC.
  • g) De commissie wijst uit haar midden een of meer plaatsvervangend voorzitter(s) aan.
  • h) De commissie wordt ambtelijk ondersteund door een jurist, die als secretaris van de commissie functioneert.

4.2 Taak
De commissie onderzoekt klachten en brengt daarover advies uit aan het college van bestuur. Als de klacht betrekking heeft op onderzoek uitgevoerd in het kader van het UMC St Radboud, brengt de commissie advies uit aan het college van bestuur en de decaan FMW-UMC.

4.3 Bevoegdheden
Onverminderd het in de wet of andere bindende regelingen bepaalde, is de commissie in alle fasen van behandeling van de klacht bevoegd om:

  • a) informatie in te winnen bij alle werknemers en organen van de universiteit en het UMC St Radboud;
  • b) inzage te verlangen in alle documentatie en correspondentie die zij voor de beoordeling van de klacht van belang acht;
  • c) documentatie en correspondentie in beslag te nemen, te laten kopiëren of te laten verzegelen indien zij dat noodzakelijk acht in het belang van het onderzoek;
  • d) deskundigen of andere derden, al dan niet verbonden aan de universiteit of het UMC St Radboud, te raadplegen.

4.4 Werkwijze

  • a) Voor zover de werkwijze van de commissie niet in deze of in een nadere regeling is vastgelegd, wordt deze bepaald door de voorzitter.
  • b) Bij de behandeling van een klacht zijn tenminste de voorzitter en twee leden en/of ad hoc leden betrokken. De voorzitter bepaalt per geval de samenstelling van de commissie, in overeenstemming met het gestelde in artikel 4.1 (f).
  • c) Leden van de commissie die op enigerlei wijze zijn betrokken bij de personen of feiten waarop de klacht betrekking heeft, komen niet in aanmerking voor de behandeling van een klacht.

4.5 Ontvankelijkheidsbeoordeling

  • a) Na ontvangst van de klacht deelt de commissie de klager, de beklaagde en de decaan van de desbetreffende faculteit binnen tien werkdagen schriftelijk mee dat zij de klacht onderzoekt en informeert zij de betrokkenen over de door haar te volgen procedure en over de inhoud van de klacht. Indien de klacht betrekking heeft op onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het UMC St Radboud, informeert de commissie de decaan FMW-UMC over de inhoud van de klacht.
  • b) De commissie verklaart een klacht niet-ontvankelijk wanneer deze niet voldoet aan de volgende vereisten:
  • i. de klacht bevat een duidelijke omschrijving van de (vermoede) schending van de wetenschappelijke integriteit door een medewerker;
  • ii. de klacht is voorzien van dagtekening en vermelding van naam, functie en contactgegevens van de klager.
  • c) De commissie kan de klager de gelegenheid bieden de klacht aan te vullen binnen een door haar gestelde termijn.
  • d) De commissie is bevoegd een klacht niet in behandeling te nemen indien naar haar oordeel:
  • i. de schending te lang geleden heeft plaatsgevonden;
  • ii. de klacht kennelijk ongegrond is;
  • iii. de klacht kennelijk van onvoldoende belang is;
  • iv. de klacht eerder voldoende door de commissie of een soortgelijke commissie is onderzocht.
  • e) De commissie oordeelt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de klacht, maar tenminste binnen vier weken, over de ontvankelijkheid van de klacht. Is het niet mogelijk om binnen vier weken over de ontvankelijkheid te oordelen, dan stelt de (plaatsvervangend) voorzitter de klager daarvan op de hoogte onder vermelding van de redenen hiervoor.
  • f) Indien de commissie tot niet-ontvankelijkheid concludeert dan wel van oordeel is dat er sprake is van een van de omstandigheden genoemd onder d van dit artikel, brengt zij daarover onverwijld advies uit aan het college van bestuur.
  • g) Bij niet-ontvankelijkverklaring stelt het college van bestuur de klager hiervan op de hoogte door toezending van een met redenen omklede beslissing.

4.6 Inhoudelijke behandeling klacht

  • a) Indien de commissie de klacht ontvankelijk acht en naar haar oordeel geen sprake is van één de omstandigheden genoemd in artikel 4.5 (d), gaat zij over tot inhoudelijke behandeling.
  • b) De commissie hoort de naar haar oordeel in aanmerking komende betrokkenen bij de klacht De commissie stelt in ieder geval klager en beklaagde in de gelegenheid om te worden gehoord.
  • c) Van het horen wordt een schriftelijk verslag opgemaakt waarin het gezegde zakelijk wordt weergegeven. Het verslag wordt aan de gehoorde gezonden en door deze ondertekend. De commissie verwerkt, dan wel vermeldt, in haar rapport van bevindingen de door de gehoorde binnen een door de commissie vastgestelde termijn gemaakte opmerkingen op het verslag. Weigert de gehoorde het verslag te ondertekenen dan wordt daarvan in het verslag melding gemaakt, zo nodig met vermelding van de redenen.
  • d) Tijdens het horen kunnen de klager en de beklaagde zich laten bijstaan, maar zich niet laten vertegenwoordigen.
  • e) Het horen geschiedt afzonderlijk en in persoon. De commissie kan besluiten dat klager en beklaagde in elkaars aanwezigheid worden gehoord.
  • f) Indien het horen afzonderlijk plaatsvindt, stelt de commissie klager en beklaagde door toezending van het schriftelijke verslag op de hoogte van het verhandelde tijdens het horen buiten hun aanwezigheid.
  • g) De commissie kan getuigen en deskundigen horen of deskundigen verzoeken om een deskundigenrapport.
  • h) De zittingen van de commissie zijn niet openbaar.

4.7 Intrekken van de klacht

  • a) De klager kan te allen tijde, lopende het onderzoek, de klacht intrekken door middel van toezending van een schriftelijke verklaring aan de commissie. De commissie stelt het college van bestuur en de beklaagde daarvan onverwijld op de hoogte.
  • b) Is er na intrekking volgens de commissie alsnog aanleiding om de klacht verder te behandelen, dan is zij bevoegd om dat te doen.
  • c) Als de commissie besluit een door de klager ingetrokken klacht verder niet meer te behandelen, stelt zij de beklaagde en het college van bestuur daarvan onverwijld op de hoogte.

4.8 Rapport van bevindingen en advies

  • a) De commissie brengt na afronding van haar inhoudelijk onderzoek binnen zes weken een rapport van bevindingen en een advies over de gegrondheid van de klacht uit aan het college van bestuur en, waar het gaat om onderzoek uitgevoerd in het kader van het UMC St Radboud, tevens aan de decaan FMW-UMC. Deze termijn kan tweemaal met zes weken worden verlengd; maakt de commissie daarvan gebruik, dan meldt zij dit in een met redenen omklede beslissing aan de klager, de beklaagde en het college van bestuur.
  • b) Het rapport van bevindingen bevat tenminste:
    i. de verslagen van gevoerde hoorgesprekken en rapportages, de voor de klacht relevante stukken (als bedoeld in art. 4.3 en onder de in art. 4.3 gestelde voorwaarden)
    ii. een weergave van de conclusies die de commissie daaruit afleidt.
  • c) Het advies omvat de beoordeling van de klacht door de commissie (gegrond of ongegrond) en eventuele aanbevelingen aan het college van bestuur.
  • d) Voordat zij het rapport van bevindingen toezendt aan het college van bestuur (en de decaan van het UMC St Radboud), legt de commissie de conclusies uit dit rapport (als bedoeld in art. 4.8 (b) (ii)) voor aan de klager en de beklaagde. De commissie verwerkt, dan wel vermeldt, in haar rapport van bevindingen de door de gehoorde binnen een door de commissie vastgestelde termijn gemaakte opmerkingen.
  • e) Het advies noch het rapport van bevindingen is openbaar.
  • f) De commissie stelt een geanonimiseerde, voor openbaring bestemde samenvatting van haar bevindingen en advies ter beschikking aan het college van bestuur.
  • g) Het college van bestuur draagt na afronding van de procedure zorg voor publicatie van de openbare samenvatting en het geanonimiseerde oordeel van het college van bestuur op de website van de VSNU.
  • h) Op grond van zwaarwegende omstandigheden kan het college van bestuur kiezen voor een niet-geanonimiseerde publicatie.

4.9 Verantwoording
De commissie legt over haar werkzaamheden achteraf en in algemene bewoordingen verantwoording af aan het college van bestuur in een jaarlijkse rapportage.

Artikel 5 Vervolgprocedure

  • 5.1 Het college van bestuur stelt binnen vier weken na ontvangst van het advies van de commissie zijn oordeel vast. Als de klacht betrekking heeft op onderzoek uitgevoerd in het kader van het UMC St Radboud, wordt het oordeel vastgesteld door het college van bestuur en de decaan FMW-UMC.
  • 5.2 De klager en de beklaagde worden terstond schriftelijk in kennis gesteld van het oordeel. Het advies van de commissie wordt meegezonden met het oordeel.
  • 5.3 Klager en beklaagde kunnen binnen zes weken na ontvangst van het bericht van het college van bestuur aan het Landelijk Orgaan voor Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) verzoeken advies uit te brengen over het oordeel van het college van bestuur c.q. het college van bestuur en de decaan FMW-UMC, voor zover dit de schending van de wetenschappelijke integriteit betreft. De commissie zendt desgevraagd terstond alle op de klacht betrekking hebbende stukken in afschrift aan het LOWI.
  • 5.4 Het verzoek aan het LOWI tot het uitbrengen van advies heeft niet van rechtswege schorsende werking. Het college van bestuur c.q. het college van bestuur en de decaan FMW-UMC kan, op eigen initiatief of op verzoek van beklaagde(n), besluiten dat het een eventueel opgelegde maatregel opschort tot het advies is uitgebracht.

Artikel 6 Bescherming van betrokkenen
Het indienen van een klacht ingevolge deze regeling kan voor de klager tot generlei nadeel, direct of indirect, leiden, tenzij de klager niet te goeder trouw heeft gehandeld. Hetzelfde geldt voor getuigen, deskundigen, de vertrouwenspersonen of de commissieleden. Het college van bestuur ziet hier naar beste kunnen op toe.

Artikel 7 Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het college van bestuur, met uitzondering van het omtrent de werkwijze van de commissie in artikel 4.4 sub a bepaalde.

Artikel 8 Slotbepalingen

8.1 Deze regeling treedt in werking op 1 april 2013 en vervangt alle voorgaande klachtenregelingen op het gebied van wetenschappelijke integriteit.

8.2 Deze regeling wordt gepubliceerd op de website van de Radboud Universiteit Nijmegen.

Bijlage 1 Schendingen van de wetenschappelijke integriteit - VSNU
In de wetenschappelijke gemeenschap bestaat grote overeenstemming over hoe de wetenschapsbeoefenaar zich hoort te gedragen en welke gedragingen moeten worden afgewezen als schendingen van de wetenschappelijke integriteit. In Nederland is die overeenstemming terug te vinden in de KNAW notitie Wetenschappelijke Integriteit uit 2001 en de VSNU code wetenschapsbeoefening uit 2004. Van de vele internationale teksten is de ALLEA European Code of Conduct for Research Integrity uit 2011 toonaangevend.

Fouten worden overal gemaakt en misdragingen zijn er in vele soorten en maten. Wetenschap kan slechts functioneren als is voldaan aan alle eisen van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, eerlijkheid, onpartijdigheid, verantwoordelijkheid en respect. Wetenschappelijk wangedrag brengt schade toe aan de waarheid, aan andere wetenschappers en aan de maatschappij. De eerstverantwoordelijke om wangedrag tegen te gaan en zo nodig te bestraffen is de werkgever van de onderzoeker, de universiteit of het onderzoeksinstituut.

Met betrekking tot de gedragingen die hieronder zijn opgesomd, verklaren de universiteiten dat zij deze categorisch afwijzen, actief bestrijden en zo nodig met de hun ter beschikking staande sancties zullen bestraffen. Onder schendingen van de wetenschappelijke integriteit wordt in ieder geval verstaan:

  • 1. fingeren:het invoeren van fictieve gegevens
    Het fabriceren of verzinnen van gegevens die worden gepresenteerd als werkelijk verkregen bevindingen van onderzoek. Hiermee wordt het hart van de wetenschap-de waarheidsvinding-geraakt.
  • 2. falsificeren:het vervalsen van gegevens en/of het heimelijk verwerpen van verkregen onderzoeksresultaten
    Voor de onderzoeker onwelgevallige gegevens mogen nooit worden aangepast aan de verwachtingen of de theoretische uitkomsten. Het weglaten van gegevens mag slechts geschieden op aantoonbaar goede gronden.
  • 3. plagiëren van (delen van) publicaties en resultaten van anderen
    Wetenschap functioneert slechts met de eerlijke erkenning van de intellectuele eigendom van ieders eigen bijdrage aan de kennis. Dat geldt voor de hele range van studentenwerkstukken en scripties tot wetenschappelijke publicaties en dissertaties. Het gaat niet alleen om letterlijk overschrijven, maar ook om parafraseringen, het weglaten van noten of bronvermelding, het heimelijk gebruik van door anderen vergaarde data, ontwerpen of tabellen. Het auteursrecht biedt gedupeerden de mogelijkheid tot genoegdoening via de rechter, maar ook als er geen direct gedupeerde (meer) is, kan een onderzoeker worden aangeklaagd wegens plagiaat.
  • 4. het opzettelijk negeren en niet erkennen van bijdragen van andere auteurs
    is een vorm van wangedrag die verwant is aan het plegen van plagiaat. Opzettelijke en grove schendingen die niet binnen de wetenschappelijke gemeenschap zelf opgelost kunnen worden, behoeven een onafhankelijk oordeel van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit.
  • 5. het zich onterecht voordoen als (mede-)auteur
    Een onderzoeker mag zich slechts (laten) noemen als medeauteur van een publicatie wanneer hij daaraan een aanwijsbare bijdrage heeft geleverd in de vorm van ingebrachte ideeën en expertise, uitgevoerd onderzoek, of theorievorming. Een onderzoeker die zijn naam aan een publicatie verbindt, vergewist zich zo goed mogelijk van de juistheid en integriteit van de inhoud.
  • 6. het bewust verkeerd gebruiken van (statistische) methoden en/of het bewust verkeerd interpreteren van resultaten
    De (statistische) interpretatie van onderzoeksgegevens en van empirische resultaten is onderdeel van de wetenschappelijke discours en dat betreft ook de vraag of die interpretatie al dan niet verkeerd is. Het is pas aan te merken als wangedrag indien wordt volhard in een verkeerde voorstelling van zaken en het presenteren van ongewettigde conclusies, wanneer in de wetenschappelijke gemeenschap tot een onomstreden oordeel daarover is gekomen. Zo nodig kan een CWI met externe peers tot een dergelijk oordeel komen.
  • 7. het begaan van verwijtbare onzorgvuldigheden bij het verrichten van onderzoek
    Er is pas sprake van wangedrag wanneer de onderzoeker verder gaat dan fouten en slordigheden en zijn handelwijze niet bijstelt na ernstige en gefundeerde kritiek. Een CWI kan laten onderzoeken of daarvan sprake is.
  • 8. wangedrag van collega's toelaten en verheimelijken
    Een onderzoeker of bestuurder heeft een zorgplicht ten aanzien van de wetenschap als geheel en in het bijzonder ten aanzien van de onderzoekers in zijn directe omgeving. Erkend moet worden dat gezagsverhoudingen in de wetenschap, bijvoorbeeld tussen promotor en promovendus, het aanklagen van collega's niet altijd gemakkelijk zal maken.