Zoek in de site...

'Niets is leuker dan een leeg vel papier voor je neus en kunnen denken: het is wit en hoe ga ik dat ik dat eens invullen?'

Interview met oud-CPG'er (1971-1997) Melchior Bogaarts

Vijftig jaar geleden begon Melchior Bogaarts als onderzoeker op het CPG. In juni 1971 kreeg hij een telefoontje van professor Frans Duynstee met de vraag of hij interesse had om mee te helpen aan zijn project over de naoorlogse parlementaire geschiedenis van Nederland. Snel daarna werd de aanstelling beklonken. Bogaarts zou het onderzoek naar de periode van het kabinet-Beel (1946-48) voor zijn rekening nemen. Dit was het eerste kabinet in een reeks van kabinetten waarin rooms-rood (KVP-PvdA) de spil vormde. Uiteindelijk zou dit een reusachtig project worden en uitmonden in een aantal publicaties: in totaal zes banden en 4422 pagina’s. Bogaarts promoveerde in 1989 op de eerste drie banden en nam in 1997 afscheid van het CPG, maar de laatste band – ‘het register’ – volgde nog in 2004. Ik interviewde Bogaarts over zijn ervaringen op het instituut, waaraan ik zelf nu één jaar verbonden ben als student-assistent. We spraken over de sfeer op het CPG in de begindagen van het instituut, Bogaarts’ werkwijze en moeilijkheden die hij tegenkwam bij het uitvoeren van zijn onderzoek en zijn ideeën over de huidige verrichtingen van het CPG.

1989 - cover Beel

Voorblad van een van de zes 'gele delen'.

De kennismaking
Op een mooie herfstdag in oktober begeef ik mij op een OV-fiets van station Nijmegen naar een woonwijk niet ver gelegen van de Radboud Universiteit. Bogaarts woont daar, als het ware in de achtertuin van de campus, al bijna vijftig jaar samen met zijn echtgenote. Het is een opgeknapt huis met een opvallend grote collectie cd’s met klassieke muziek. Ons interview vindt plaats in de aanbouw, waar een tafel gereed staat met daarop zo’n twintig boeken – al dan niet door hem zelf geschreven – die belangrijk waren voor de wetenschappelijke carrière van Bogaarts. Voor mijn binnenkomst was hij nog even zijn voorwoord en verantwoording van De periode van het kabinet-Beel, dat zo’n dertig jaar geleden verscheen, aan het doornemen. Bogaarts was in pak gekleed en had zijn lintje opgespeld.

Na mijn entree begint Bogaarts meteen te vertellen over zijn levensweg voorafgaand aan zijn jaren op het CPG. Na de afronding van zijn studie geschiedenis lag het voor de hand dat hij docent zou worden, omdat er volgens Bogaarts in die tijd ‘simpelweg geen andere banen beschikbaar waren voor historici’. Lesgeven bleek echter niet zijn roeping. Gelukkig kon hij algauw aan de slag op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat was een belangrijke ervaring voor Bogaarts:

‘Ik heb daar de beleidsprocessen van dichtbij meegemaakt en dat heeft mij naderhand bij het CPG geweldig veel voordeel opgeleverd. Zo heb ik een keer de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, Hans de Koster (VVD), mogen begeleiden in het parlement bij de behandeling van het Verdrag van Tlatelolco, dat het bezit van nucleaire wapens in Latijns-Amerika en het Caribische gebied verbood.’

En hoe was dat?

‘Je maakt aantekeningen voor zo’n man en die leest dat dan verkeerd op, haha. Je ging met tassen vol naar de ambtelijke tribune en als er vragen werden gesteld, zocht je de antwoorden snel op en schreef je deze uit in de pauze.’

Bogaarts is een nette man die helemaal los komt als hij over zijn passie vertelt. Het wordt mij al snel duidelijk dat mijn van tevoren keurig opgestelde vragenlijst de prullenbak in kan. Ik kom er als bescheiden student bijna niet tussen…

1989 Jasper en Melchior

Jasper Dekker en Melchior Bogaarts, met in het midden de delen over het kabinet-Beel.

Het begin onder de schaduw van Duynstee
Na een klein jaar bij Buitenlandse Zaken vervolgde u uw carrière in Nijmegen. Hoe verliep de aanstelling op het CPG precies?

‘Ik werd opgebeld door Duynstee met de vraag of ik daar wilde komen werken. Daarna moest ik op gesprek komen in een van die oude panden aan de Oranjesingel in Nijmegen. Duynstee ontving mij in een soort vergaderzaal. Hij was natuurlijk een heel speciaal figuur, hij was ook al aan het aftakelen. Hij rookte een pakje Gauloises per dag, dan weet u het wel. Hij had alsmaar geweldige hoestbuien en had zijn lintje van de Orde van de Nederlandse Leeuw opgespeld. Ik heb er een in de orde van Oranje-Nassau, maar hij had een leeuw en daar was hij apetrots op. En met die snor enzo. Het was een kleurrijke man, laten we zeggen dat hij niet saai was.’

Dan komt zijn echtgenote binnen met de vraag of wij nog een koffie willen. Wij knikken beiden bevestigend. Over de nog volle koffie van Bogaarts zegt ze: ‘Die zal wel koud zijn.’ Bogaarts drinkt zijn kopje leeg en antwoordt: ‘Dan is hij nu weer warm!’

We vervolgen ons gesprek over de ambitie van Duynstee. Hij had met het CPG een ‘totale’ naoorlogse parlementaire geschiedschrijving voor ogen. Duynstee wilde de lijn doortrekken van zijn eigen werk over de vooroorlogse kabinetsformaties, maar bovenal moest dat geschieden in de geest van de parlementschroniqueurs W.J. van Welderen baron Rengers en P.J. Oud, die de periode 1849-1940 hadden beschreven. Bogaarts laat in ons gesprek meermaals blijken dat de beginjaren onder Duynstee niet makkelijk waren. De taak die hij kreeg voorgeschoteld bleek veel groter dan gedacht en van begeleiding was niet of nauwelijks sprake.

Het was niet altijd even makkelijk. Er was ook geen duidelijkheid. Meer zoiets van: Bogaarts gaat aan de slag en dan zien we het wel. Duynstee was ook vier jaar Rector Magnificus en had het nogal druk. Hij heeft toen werkelijk geen regel met mij gewisseld.’

Het was ook wel een heel groot project dat Duynstee voor ogen had, zoals u ook in het voorwoord van uw dissertatie schrijft: ' Een doorlichting van de hele samenleving lag echter niet in het voornemen, al leek het daar wel haast op.' Spraken jullie niet over de mogelijke onhaalbaarheid?

‘Ik zag ook wel dat  het niet vol te houden was. Een van mijn eerste conclusies was ook: ik schrijf het helemaal af en daarna wil ik met vervroegd pensioen.’

Maar als ik eerlijk ben, iedereen voelde toch wel aan dat het wel heel ambitieus was?

‘Het punt is: we hadden geen achterland. Er was geen precedent! Niemand wist eigenlijk hoe het dan wél moest. Er was alleen de coördinatiecommissie voor parlementaire geschiedenis van de toenmalige Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO) en die zorgde dat er niks ‘dubbel’ gebeurde in academisch Nederland. Wel verscheen al snel het werk van Jac Bosmans, de enige andere werknemer op het CPG op dat moment, over het kabinet-Schermerhorn/Drees (1945-46). Dat was wel handig, hoewel dat kabinet als dag en nacht verschilde van Beel (1946-48), waar ik mee bezig was.’

Bogaarts en Bosmans spraken elkaar voornamelijk op de vrijdag. Dan reisden ze trouw af naar Den Haag om de notulen van de ministerraad te bestuderen.

Duynstee hechtte veel waarde aan de ministerraadnotulen als bron, toch?

‘Ja, want dat was een bron die niet voor handen was geweest bij Van Welderen en Oud. Duynstee had daarom zijn uiterste best gedaan om die notulen meteen na de gangbare termijn van twintig jaar beschikbaar te krijgen.’

En was het waardevol?

‘Dat was nul! De meest waardeloze bron die je kan hebben. We kregen er geen bijlagen bij en hadden dus alleen maar discussies zonder context voor onze neus. Dat was allemaal verspilde energie, tijd en reiskosten elke vrijdag. Als ik er op terugkijk, beschouw ik die tripjes eerlijk gezegd meer als een ritueel dat ik uitvoerde voor Duynstee.’

Waarom werd er dan zolang aan vast gehouden?

‘Dat is ook een beetje mijn fout geweest, want na een jaar wisten we eigenlijk al dat die notulen weinig opleverden. Maar je gaat natuurlijk niet zomaar tegen de hoogleraar zeggen: "We gaan het helemaal anders doen." Er gold natuurlijk een bepaalde hiërarchie.’

De ommekeer: Kortmann als sparringpartner
Toen Duynstee in 1981 overleed, werd Bogaarts als promovendus gekoppeld aan Tijn Kortmann, die in hetzelfde jaar hoogleraar staatsrecht en algemene staatsleer aan de Radboud Universiteit – toen nog Katholieke Universiteit Nijmegen geheten – was geworden. Dat bleek voor Bogaarts de langverwachte sparringpartner.

‘Kortmann was voor mij een gouden greep. Hij las alles, alles! Zo had ik nogal de neiging tot tangconstructies in de tekst en die haalde hij er allemaal uit. Ook keek hij heel kritisch naar alle juridische formuleringen.’

Wat veranderde er onder Kortmann in uw manier van onderzoek doen?

‘Ik legde meteen uit aan Kortmann wat ik wilde. Eén: de inhoud moet per departement worden verdeeld. Twee: Ik ging al mijn materiaal door met de vraag wat de belangrijkste draaipunten of kantelmomenten in de besluitvorming waren geweest, die voor de tijd waarin ik mijn onderzoek deed nog steeds relevant waren. De rest kon de prullenbak in!’

‘Dankzij deze nieuwe aanpak kon ik negentig procent schrappen of terloops benoemen. De focus van het onderzoek verschoof ook. Binnen het systeem van Duynstee, die als jurist uitsluitend keek naar wat in de wetgeving was terechtgekomen, was het nooit mogelijk geweest om te achterhalen wat er niet aan het parlement werd gerapporteerd en verzwegen werd. Juist die bevindingen brachten mij veel lof in academische kringen.’

Met het nieuwe elan onder Kortmann kwam er ook steeds meer vaart in het schrijfwerk: ‘Van zestig à zeventig pagina’s naar 250 pagina’s per jaar. Dus elk jaar bijna een boek.’

Terugblik op een levenswerk
Het tijdbestek en de omvang van het project komen ter sprake. Ik steek mijn verwondering niet onder stoelen of banken, want in deze tijd is het toch ondenkbaar om zo lang met een onderzoek bezig te zijn.

Ik kan me voorstellen dat het ook wel een worsteling was om bijna twintig jaar aan een stuk bezig te zijn. Toch een lange periode.

Ja, ik moest mij natuurlijk verantwoorden en verdedigen naar mijn omgeving. Maar het komt ook gewoon door mijn nieuwsgierigheid als onderzoeker. Ik wilde de dingen gewoon goed uitpluizen. Dat kostte veel tijd. Ik moest de juiste archieven vinden, de juiste dozen, enzovoort.

U heeft standvastigheid getoond door het werk af te maken.

‘Ja. Er waren drie dingen die mij in leven hebben gehouden: klassieke muziek, beeldende kunst en hele lange vakanties met mijn echtgenote.

Met de kennis van nu, zou u het onderzoek anders hebben uitgevoerd?

‘Ik had in het begin duidelijke beslissingen moeten nemen. Op basis van de ervaringen van Bosmans, Duynstee en andere hoogleraren, had ik moet zeggen: dit wordt het, punt. Dat had me vijf jaar kunnen schelen. Nu waren er allerlei onderwerpen waarvan ik niet wist wat er mee te doen. De landbouw bijvoorbeeld, dat was enkel een kwestie van droogmalen zo vlak na de oorlog. Of de walvisvaart, tja, wat moet je er mee haha!

Tja inderdaad…

‘Het bleek nog best interessant overigens. Nederland is toen samen met de Noren begonnen met de walvisvaart. We hebben die beesten uitgeroeid, daar kraaide geen haan naar toentertijd. Zo waren er genoeg onderwerpen waarvan je achteraf zegt: interessant of leuk om te laten zien, maar het had niet gehoeven.’

Zou u behalve de lengte ook dingen inhoudelijk anders hebben gedaan?

‘Nee. Deze bijzondere en grondige aanpak was voor die bijzondere tijd van het kabinet-Beel geloofwaardig. De wetgeving en essentiële omslagpunten in het beleid wilde ik gewoon helemaal uitvogelen.’

Het is een grondig naslagwerk geworden, maar als je het hebt over de doelstelling van het CPG om ook maatschappelijk nuttig te zijn, is het project misschien van minder toegevoegde waarde, omdat het vooral gericht is op vakspecialisten.

‘Nee, dat ben ik niet met u eens! Natuurlijk, de beschrijving van specifieke wetgeving op terreinen van Justitie of Binnenlandse zaken is soms complex, maar dat moest ik wel doen want het was in die tijd aan de orde. Ik heb iets van twaalf interviews gegeven voor bladen, radio en tv. Ook kwamen meermaals Politieke opstellen uit, de voorloper van wat nu het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis heet, waarin ik zeer maatschappelijk relevante artikelen publiceerde. Ik heb tijdens het hele project altijd oog gehad voor wat van meerwaarde zou kunnen zijn voor de bevolking en wat we van de geschiedenis konden leren. Ik zou het niet bestempelen als enkel een wat sober naslagwerk.’

U heeft op die manier zeker een bijdrage geleverd aan het maatschappelijke debat, maar voor het algemene publiek is het misschien minder aantrekkelijk om daadwerkelijk uw boeken erbij te pakken.

‘Ja, daar heeft u gelijk in. Daarom heb ik ook per band een samenvatting op de kaft opgenomen. Tegelijkertijd haalde iedereen er iets anders interessants uit. Ik heb ook uitstekende recensies gehad. Bij mijn promotie waren de verwachtingen van historische zijde heel hoog, omdat het hier ging om ‘het project-Duynstee.’ Ik riep tijdens die promotie op een gegeven moment ook in de richting van de opponenten: "Ik ben Duynstee niet!"’

1989 - Promotie Melchior Bogaarts (30 november)

CPG-onderzoeker Jan Willem Brouwer feliciteert Bogaarts met zijn promotie in 1989.

Kijkt u met een goed gevoel terug op uw academische carrière?

‘Ik ben niet ontevreden over mijn loopbaan. Ik heb wetenschappelijke erkenning gekregen waar ik als student nooit van had durven dromen. Ik ben zelfs geridderd, dus kan ik klagen? Het was natuurlijk niet de best betaalde baan – je verdient minder dan een senior docent op de universiteit – maar ik kon mijn eigen gang gaan!’

Dat is ook veel waard.

‘Niets is leuker dan een leeg vel papier voor je neus en kunnen denken: het is wit en hoe ga ik dat eens invullen? Dat is ontzettend veel waard. Ik vond het ook leuk om mijn kennis te verrijken. En dat je soms wordt opgebeld met de vraag: meneer Bogaarts, kunt u dat even uitleggen? Ik wist alles uit die naoorlogse tijd en dat heeft ook wel iets bevredigends.’

Het CPG nu
Ten slotte komen we te spreken over de huidige werkwijze van het CPG. Bogaarts vindt het een mooie ontwikkeling dat het CPG zich heeft toegelegd op het schrijven van biografieën: ‘Dat was eigenlijk voorbehouden aan Leiden, maar ik vind het nuttig dat ‘de katholieken’ als Van Agt en De Jong in Nijmegen zijn gedaan. Ook het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis is een mooie toevoeging.’

Tegelijkertijd geeft Bogaarts een aantal aanbevelingen voor de toekomst. Hij zou het jammer vinden als de grondige aanpak met een encyclopedisch karakter helemaal wordt losgelaten. Hij laat het niet na een kritische noot te plaatsen bij de huidige gang van zaken op het CPG:

‘Wat ik een beetje spijtig vind, is dat de tegenwoordige generatie soms de neiging heeft om  belangrijke beleidsbesluiten of draaipunten in de wetgeving te dunnetjes te beschrijven. Te makkelijk wordt in een voetnoot weggestopt dat die zaken wel ergens (online) terug te vinden zijn. De aandacht ligt naar mijn mening te veel bij de beschrijving van de ‘politieke atmosfeer’. Je moet de kantelmomenten, waarmee ik doel op toenmalige besluiten die nu nog steeds doorwerken, altijd grondig blijven beschrijven, desnoods door middel van een extra besluitenlijst. Het parlement is tenslotte een wetgevend orgaan. En dat vormt de samenleving. Kortom, vermeld dat er in de Kamer het nodige tot stand is gebracht.’

Heeft u tot slot nog een advies voor een broekie als ik, die ambities heeft binnen de academische wereld?

Ja, drie dingen zijn van belang. Eén: zorg voor een project waar je achter staat en waarbij je de tekst zelf kan bepalen. Twee: houd je loopbaan overzichtelijk door het in brokken op te delen van bijvoorbeeld vier à vijf jaar, zodat je eruit kan springen zonder schade. Drie: zorg dat je een netwerk opbouwt van bekenden en soortgenoten, die jou enigszins ter wille zijn. Zij kunnen dingen voor je regelen, maar je ook verdedigen als je wordt aangevallen. Het is belangrijk om die contacten zorgvuldig te onderhouden tijdens je werkzame leven.

Met die boodschap stap ik geïnspireerd en ietwat vermoeid op mijn Ov-fiets. Na deze enerverende middag – ik stapte 13.00 uur binnen en het was inmiddels 17.30 uur – word ik nog hartelijk uitgenodigd om te blijven eten. Ik bedank vriendelijk. Het interview moet immers ook nog uitgewerkt worden.

Jasper Dekker