Zoek in de site...

Alle mannen stemplichtig!

De grondwetsherziening van 1917 gaf een half miljoen mannen voor het eerst stemrecht. Door de invoering van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging telde bij de Kamerverkiezingen van 1918 meteen ook elke stem mee. Sommige partijen hadden daarbij wel erg weinig vertrouwen in hun nieuwe kiezers.

Doc1

Bron: Geheugen van Nederland

Bij de Kamerverkiezingen van woensdag 3 juli 1918 waren 1.517.380 mannen van 25 jaar en ouder stemgerechtigd; dat waren er 556.704 meer dan bij de Kamerverkiezingen van 1913. De grondwetswijziging van 1917 had niet alleen in één keer bijna een half miljoen nieuwe mannelijke kiezers gecreëerd, ook voor degenen die al eerder hun stem hadden uitgebracht veranderde er nogal wat.

Bij diezelfde grondwetswijziging van december 1917 was het meerderheids- of districtenstelsel vervangen door een systeem van evenredige vertegenwoordiging, waardoor het karakter van de verkiezingen veranderde. In het nieuwe systeem telde elke stem mee. Dat dwong de grote landelijke partijen om over het hele land campagne te voeren.

De strijd om de kiezer

Onder het meerderheidsstelsel had de propaganda zich nog kunnen richten op de districten waar kansen lagen. Zo loonde het voor de RK Staatspartij (RKSP) niet om campagne te voeren in districten waar nauwelijks katholieken woonden. Overigens hoefde de RKSP in het katholieke Zuiden ook niet veel moeite te doen: daar garandeerde de roomse overmacht dat de Kamerzetels zonder problemen geïncasseerd werden. Andere partijen lieten het daar nogal eens afweten. Zo kwam het dat in het kiesdistrict Veghel tussen 1895 en 1918 geen Kamerverkiezingen werden gehouden: de andere partijen stelden helemaal geen tegenkandidaten.

In beginsel hoefden de partijen zich niet in te spannen om de kiezer naar de stembus te lokken. De Kieswet bevatte immers sinds 1918 een opkomstplicht. Dat was volgens het parlement een noodzakelijke aanvulling op de evenredige vertegenwoordiging om de Tweede Kamer een ware afspiegeling van de samenleving te doen zijn. De verplichting stond ook vermeld op de oproepkaart, die iedere kiezer kreeg thuisgestuurd.

De partijen moesten uiteraard wel hun best doen om zoveel mogelijk van de uitgebrachte stemmen te verkrijgen. De methode waarop dat gebeurde varieerde nogal, vooral bij de RKSP. In de regio’s waar sprake was van een heuse strijd om de kiezer voerde de partij stevige propaganda, vooral tegen de SDAP – de voornaamste concurrent in de strijd om de katholieke arbeider.

914621e0e8ede3a77fe191acd36c448e9e349b9b05fd8c97ed6a8f0d9ceda99e

Verkiezingsaffiche van de RK Staatspartij in 1918.
Kolkman was lijstaanvoerder in Zuid-Holland.

Show

Verkiezingsaffiche SDAP, 1918

De kiezer bij de hand genomen

In de overwegend katholieke regio’s was het eerder zaak dat de kiezers, waarvan er nogal wat voor het eerst gingen stemmen, geen onhandigheden begingen en het juiste vakje aankruisten. ‘Ten gelieve van de vele nieuwe kiezers, die dit werk nog nooit bij de hand hebben gehad, willen wij nog even enkele wenken geven’, zo instrueerde het katholieke dagblad De Gelderlander aan de vooravond van de verkiezingen de Arnhemse en Nijmeegse lezers. Stap voor stap werd de kiezer door het stemproces geleid; misverstanden waren onmogelijk: ‘Het eerste vakje van GROEP 8 voor den naar Baron VAN WIJNBERGEN zwart maken en volstrekt niets anders aan het biljet doen.’

Voorpagina de Gelderlander, 2 juli 1918

gelderlander

De Nieuwe Tilburgsche Courant waarschuwde dezelfde dag de katholieke kiezers:

tilburgse courant

Niet alleen de katholieken bedienden zich van het middel van het stemadvies via de geestverwante pers. Ook de liberalen deden een poging de achterban voor missers te behoeden. De Arnhemsche Courant plaatste twee dagen voor de verkiezingen deze aanbeveling:

arnhemse courant

Toch ging het, ondanks de heldere instructies, soms nog fout. De Gelderlander schreef op 10 juli:

gelderlander 10 juli

Lijst negen, aangevoerd door A.P. Staalman, zou zodoende geprofiteerd hebben van de onhandigheid van onervaren katholieke kiezers. Blijkbaar werd het onwaarschijnlijk geacht dat in het stembureau te Lent op de orthodoxe protestant Staalman werd gestemd. Voor veel kiezers leverde het stemformulier problemen op, ook al omdat het geen partijnamen vermeldde en partijen niet in elke kieskring hetzelfde lijstnummer hadden. Pas vanaf 1956 werd het door de Kieswet mogelijk gemaakt op het stembiljet boven de namen van de kandidaten de partijnaam te zetten; de Nederlandse wetgever hield lang aan de suggestie vast dat het bij verkiezingen niet om politieke partijen, maar om individuele kandidaten ging.

De honderdjarige debutant

Onder de vele nieuwe stemgerechtigde mannen bevonden zich ook opmerkelijke individuen. Zo ging de voormalig soldaat J. van de Boom uit Voorthuizen pas op honderdjarige leeftijd voor het eerst naar de stembus. Blijkbaar voldeed hij eerder niet aan de door de Grond- en Kieswet gestelde vereisten: betaalde hij te weinig belasting of huur, had hij een te laag pensioen of te weinig spaargeld en beschikte hij ook niet over de door de wet voor dit doel vastgestelde diploma’s; mogelijk had hij zich voordien uit desinteresse niet laten registreren als kiezer.

De Telegraaf, 4 juli 1918

Telegraaf 4 juli

De onwennige kiezer

De verkiezingen verliepen niet geheel vlekkeloos, zoals onderstaande krantenberichten duidelijk maken. Nog niet alle kiezers beheersten het ritueel, anderen toonden zich opstandig onder de nieuwe regels; soms was sprake van kinderziekten.

Het Volk, 5 juli 1918

het volk

Tilburgsche Courant, 5 juli 1918

tilburgew courant 5 juli

Tilburgsche Courant, 6 juli 1918

tilburge courant 6 juli

Het Volk, 18 juli 1918

het volk 18 juli

Provinciale Drentsche en Asser Courant, 20 juli 1918

provinciale

Stemplicht en thuisblijvers

Op 3 juli 1918 gingen uiteindelijk 1.341.744 mannen van 25 jaar en ouder ter stembus; dat betekende dat ondanks de grondwettelijke stemplicht toch ruim 175 duizend stemgerechtigden thuis waren gebleven. De Kieswet bepaalde dat de spijbelende stemgerechtigde zich met een geldige reden moest verantwoorden bij de burgemeester van zijn woonplaats. Indien de burgervader de absentieverklaring accepteerde was de kous af, zoniet, dan werd de zaak aanhangig bij de kantonrechter. Deze kon naar eigen inzicht een berisping of een boete van maximaal drie gulden kon opleggen.

De Telegraaf, 18 augustus 1918 
telegraaf 18 aug

Of er daadwerkelijk een sanctie werd opgelegd, was dus in sterke mate afhankelijk van de strengheid van de burgemeester. Daarbij lijkt het erop dat burgemeesters van grote steden het er sneller bij lieten dan die van kleinere plaatsen. Willekeur was daardoor onvermijdelijk.

Een zeker paternalisme ten opzichte van de kiezer bleef, ook nadat in 1922 de stemplicht uit de Grondwet was geschrapt: tot 1971 vermeldde de Kieswet wel een opkomstplicht.

Alexander van Kessel