Kiezers tussen Indonesië en Nederland
Tussen 1945 en 1962 zag Nederland zijn bevolking groeien als gevolg van de komst van voormalige inwoners van ‘de Oost’: repatrianten en Molukkers. Het betrof allerminst een coherente nieuwe groep kiezers: de eerste groep kon bij aankomst direct stemrecht krijgen maar werd door politieke partijen aanvankelijk over het hoofd gezien, terwijl een deel van de tweede groep misschien wel nooit de stembusgang zou maken.
‘Gerepatrieerden mogen stemmen’
De repatrianten (van het Latijnse repatria, ‘terug naar het vaderland’) die na de Tweede Wereldoorlog en begin jaren vijftig naar Nederland kwamen, waren altijd al Nederlander geweest. Dit betekende niet dat voor alle repatrianten de komst naar Nederland een letterlijke terugkeer was: de zogenaamde Indische Nederlanders hadden het Nederlanderschap verkregen doordat zij een Nederlandse ouder hadden, maar waren in Nederlands-Indië geboren en hadden de kolonie nooit verlaten. In de jaren vijftig en zestig werd vooral deze groep bedoeld als er werd gerept over repatrianten of gerepatrieerden. Een klein deel van die Indische Nederlanders besloot na de soevereiniteitsoverdracht Indonesisch staatsburger te worden, maar het gros vertrok naar Nederland vanwege de vijandige houding die inmiddels jegens hen werd aangenomen. (Zie: Polygoon over de komst van ‘ooievaarsschip’ Atlantis in Nederland)
Toen de latere repatrianten nog in Nederlands-Indië woonden konden zij niet meedoen aan Nederlandse verkiezingen. Afgezien van het feit dat Nederlands-Indië in de vorm van de Volksraad haar eigen representerende orgaan had, bepaalde de Grondwet tot 1983 dat niet-ingezeten Nederlanders uitgesloten waren van deelname aan Nederlandse verkiezingen. Dat laatste veranderde toen zij naar Nederland verhuisden.
Indisch-Nederlandse dames naar de stembus bij Gerepatrieerdencentrum
De Branding, 12 maart 1959, fotocollectie Elsevier, Nationaal Archief
In de aanloop naar de eerste naoorlogse Tweede Kamerverkiezingen van 16 mei 1946 besteedden verschillende regionale kranten aandacht aan de kwestie van het stemrecht van repatrianten. Mochten zij nou wel of niet naar de stembus? Dit bleek afhankelijk van de vraag of zij in het bevolkingsregister waren opgenomen. Tot 1951 werd de kiezerslijst slechts eenmaal per jaar vastgesteld; wie zich daarna in een gemeente vestigde, moest wachten op het volgende vaststellingsmoment.
Provinciale Drentsche en Asser Courant, 1 april 1946 [Delpher]
In totaal kwamen er in de periode 1945-1952 ruim driehonderdduizend repatrianten naar Nederland – goed voor zo’n zes Tweede Kamerzetels – waarvan zeker de helft Indisch-Nederlander was. Toch toonden politieke partijen in het begin weinig interesse in deze grote groep nieuwe kiezers. Op korte passages in verkiezingsprogramma’s over gerepatrieerdenbeleid na leek het er niet op dat zij hun best deden repatrianten voor de verkiezingen te mobiliseren. Een uitzondering was de conservatieve Katholiek Nationale Partij (KNP), die zich eind jaren veertig uit onvrede met het Indiëstandpunt van de Katholieke Volkspartij (KVP) had afgesplitst. Zij plaatste voor de verkiezingen van 1952 de Indisch-Nederlandse jurist William Lemaire als nummer 2 op de stemlijst en afficheerde zich hiermee als dé repatriantenpartij. In 1956, na de ‘repatriatie’ van de KNP (zij ging weer op in de KVP), verdween Lemaire uit de politiek en werd hij hoogleraar internationaal privaatrecht in Leiden.
William Lemaire en zijn dochter, privécollectie mevr. H.F.G. Lemaire, Leiden
De aandacht voor repatrianten als groep kiezers nam pas eind jaren vijftig en begin jaren zestig toe. De Nieuw-Guineakwestie en verslechterende relaties tussen Nederland en Indonesië zorgden ervoor dat enkele tienduizenden alsnog repatrieerden. Nederland ging zich verantwoordelijker voelen voor haar staatsburgers van Indische herkomst, die daardoor ook explicieter in beeld kwamen als potentiële stemmers. Zo organiseerde de KVP in Heerlen twee maanden voor de verkiezingen van mei 1963 een ‘forum’ voor repatrianten, waarmee in een ‘duidelijke behoefte aan voorlichting’ werd voorzien.
Limburgsch Dagblad, 20 april 1963 [Delpher]
Molukkers tussen schip en stemrecht
Anders dan de repatrianten kregen de Molukkers bij aankomst in Nederland niet direct stemrecht. Sterker nog, een deel van deze groep is in Nederland nog nooit naar de stembus geweest. Hoe zat dit?
Begin jaren vijftig werd de Nederlandse regering geconfronteerd met een rechtelijke uitspraak die bepaalde dat zo’n 12.500 Molukkers naar Nederland moesten worden overgebracht. Dit kwam hen toe: de gezinshoofden van deze Molukkers hadden tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog aan de kant van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) voor Nederland gevochten; in de nieuwe Indonesische republiek zou hun veiligheid en die van hun gezin in het geding zijn. De Nederlandse nationaliteit kregen ze niet, omdat verondersteld werd dat hun verblijf hier maar tijdelijk zou zijn. Zowel de Molukkers als de Nederlandse overheid gingen er immers vanuit dat ze in de nabije toekomst zouden terugkeren. Het gebied waar zij vandaan kwamen behoorde weliswaar nog tot Indonesië, maar zou als onafhankelijke Republiek der Zuid-Molukken tot een zelfstandige staat moeten worden ongevormd.
Het liep anders: die Molukse staat zou er nooit komen, zo werd gedurende de jaren vijftig al duidelijk. Hoewel dit meteen al vragen opriep over de rechtspositie van de Molukkers, duurde het tot de jaren zeventig voordat de Nederlandse overheid – onder druk van een ontevreden en radicaliserende tweede generatie Molukkers – enige duidelijkheid verschafte en hen een bijzondere status toekende. Ook toen kregen Molukkers echter nog altijd geen kiesrecht. Pas in 1985, bij de openstelling van het stemrecht voor gemeenteraden voor niet-Nederlandse ingezetenen, kregen zij voor het eerst de mogelijkheid mee te doen aan Nederlandse verkiezingen.
Naast de beperkende regelgeving was er ook een gevoelsmatige reden die veel Molukkers bij de stembus weghield: velen wilden niet. Stemmen voor Nederlandse volksvertegenwoordigingen werd opgevat als een loyaliteitsverklaring aan Nederland, en van een dergelijke loyaliteit was in de eerste decennia van hun verblijf in Nederland bij Molukkers nauwelijks sprake. Velen hielden vast aan het ideaal van de onafhankelijke Republiek der Zuid-Molukken en hoopten ooit nog terug te keren naar de Gordel van Smaragd. Dat individuele Molukkers in de loop der jaren toch voor de Nederlandse nationaliteit kozen had eerder een praktische reden: statelozen waren niet welkom in Indonesië en als Nederlander konden ze tenminste op bezoek bij vrienden en familie op de Molukken.
Dit pragmatische Nederlanderschap groeide in de loop der jaren uit tot een oprechte betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving. Ook de politieke participatie nam toe. Zo werd na de verkiezingen van 1986 PvdA’er John Lilipaly het eerste Molukse lid van de Tweede Kamer.
De Waarheid, 4 juni 1986 [Delpher]
De mogelijkheid te kunnen stemmen op iemand met wie zij zich konden identificeren verleidde meer Molukkers ertoe hun stem uit te brengen. In de volgende dertig jaar zouden nog twee Molukkers voor de PvdA zitting nemen in de Tweede Kamer: Usman Santi werd lid in 1998 en Grace Tanamal in 2012.
De Telegraaf, 14 september 2014
Hoewel de PvdA op deze manier het meest succesvol bleek in het aanspreken van de Molukse stem op landelijk niveau, zouden ook andere partijen Molukkers opnemen in gemeenteraden. GroenLinks had van 2001 tot 2006 in de persoon van Sam Pormes het eerste Molukse Eerste Kamerlid, al eindigde zijn senatorschap na een conflict met de partijtop.
Fons Meijer