Zoek in de site...

Zijn nieuwkomers doodlopers?

Opkomst en ondergang van nieuwe partijen in de Tweede Kamer, 1946-2013

Door Anne Bos & Charlotte Brand

De Tegenpartij

’t Is origineel waar
De druk is te zwaar
Door de verzorgingsstaat die ons geen stuiver ruimte laat
Dit land is in nood
Kleur ons hokkie rood
Zodat die Tweede Kamer strakkies op de keien staat

TegenpartijDit is een fragment uit het lied De Tegenpartij van Kees van Kooten en Wim de Bie uit 1980. Het werd gezongen door de ‘vrije jongens’, de Hagenezen F. Jacobse en Tedje van Es, met medewerking van het Haags Haringkoor. De fictieve Tegenpartij, ‘voor alle Nederlanders die niet meer tegen Nederland kennen’, was een parodie op het populisme. Voor Van Kooten en De Bie ging de lol ervan af toen de Centrumpartij van Hans Janmaat hun persiflage rechts inhaalde. Bovendien werd de Tegenpartij tegen alle bedoelingen in zo serieus genomen dat ze bij de Kamerverkiezingen van 1981 zelfs op zetels kon rekenen. Bij een couppoging op het Binnenhof werden Jacobse en Van Es om zeep geholpen en kwam er een einde aan het bestaan van de Tegenpartij.

Kijkend naar Koot en Bie lijkt het oprichten en handhaven van een nieuwe partij doodsimpel. Toch valt dat in werkelijkheid niet mee. In de afleveringen van Debutanten op het Binnenhof zijn de afgelopen maanden tien partijen de revue gepasseerd die als nieuwkomer in de Tweede Kamer terechtkwamen. De redenen om een nieuwe partij op te richten waren divers, bijvoorbeeld uit protest of vanwege de gevoelde noodzaak bepaalde belangen te behartigen. Het effect van de nieuwkomers is achteraf bezien uiteenlopend. Waar de één als eendagsvlieg een plaatsje in de marge van de parlementaire geschiedenis kreeg, zoals de Plattelandersbond van Boer Braat, is een ander niet meer van het politieke palet weg te denken, zoals D66 en de SP. Meestal blijven nieuwkomers klein (PSP en GPV) of ze verdwijnen snel uit het parlement (zoals RKNP en NMP). Ook komt het voor dat een partij na een grote zetelwinst uiteenvalt (LPF), of dat toch weer aansluiting bij de moederpartij zoekt, zoals de Katholieke Nationale Partij die in 1955 nadat zij door de bisschoppen was gemaand weer naar de Katholieke Volkspartij terug te keren.

In dit slotartikel richten wij ons op de vraag hoe een nieuwe partij tot de Tweede Kamer kan doordringen en wat een partij moet doen om zich daar te handhaven. We beperken ons tot de periode na 1945 en richten ons slechts op nieuwe partijen die aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer meededen. Tussen 1946 en 2013 slaagden 165 partijen er niet in een of meerdere Kamerzetels te verwerven. Daarnaast telden we 21 debuterende partijen die het wel lukte genoeg stemmen te krijgen voor een plaats in de Kamer. In deze telling zijn de fusiepartijen PvdA, CDA, GroenLinks en de ChristenUnie en de partijen die na de bezetting zijn heropgericht zoals de VVD en de KVP, niet meegerekend. Afsplitsingen van bestaande partijen, zoals de KNP, zijn hierin wel meegenomen.

Overzicht
Vanaf 1946 telden we 21 nieuwe partijen in de Kamer. De motieven voor het oprichten van eennieuwe partij komen voort uit onvrede met bestaandepolitieke partijen. Een maatschappelijk probleemwordt door de gevestigde partijen onvoldoendeonderkend, er bestaat onvrede over het standpuntvan een partij waardoor een afsplitsing ontstaat,maar ook het invullen van een politieke leemte kaneen motief zijn. In eerste instantie kanaliserennieuwe partijen ontevreden en gefrustreerde kiezers,zoals de Boerenpartij en de LPF.

Er zijn drie soorten nieuwkomers in de politiek. Teneerste de partijen die buiten de bestaande politiekepartijen ontstaan, op initiatief van burgers (Boerenpartij,, D66, Leefbaar Nederland en de ouderenpartijen AOV, Unie55+ en 50PLUS). Ten tweede afsplitsingen vanbestaande partijen (Gereformeerd Politiek Verbond,Reformatorische Politieke Federatie, SocialistischePartij, Katholiek Nationale Partij, Lijst Pim Fortuyn).De derde groep bestaat uit nieuwe politiekepartijen die uit een fusie van meerdere partijenvoortkomen (Partij van de Arbeid, Christen DemocratischAppel, ChristenUnie, GroenLinks). Haarscherp zijn de grenzen niet te trekken, want de LPF kan ook als afsplitsing van Leefbaar Nederland worden beschouwd en onder de oprichters van D66 bevonden zich politici die zich eerder voor andere partijen hadden ingezet.

Wanneer de nieuwe partijen in een historisch overzicht worden geplaatst, valt op dat er in de jaren veertig en vijftig weinig dynamiek in het electoraat bestond. De politieke doorbraak mislukte. Partijen kozen voor terugkeer in de verzuilde structuur, die ook in de jaren dertig het politieke beeld had bepaald. Buiten de drie aan de zuilen gelieerde hoofdstromen- confessionelen, liberalen en socialisten – was er weinig ruimte voor nieuwe partijen. Waren er in 1933 nog 54 partijen die aan de verkiezingen deelnamen, in 1946 waren dit er, mede door de in 1935 ingevoerde waarborgsom (pdf, 342 kB), nog slechts tien. In 1948 kwamen er twee bij, waarvan alleen de door Ch.J.I.M.Welter geleide afsplitsing van de KVP een zetel wist te bemachtigen. Pas in 1959 kwam de eerste echte debutant in de Kamerbankjes, de Pacifistisch-Socialistische Partij. De PSP profiteerde van de verlaagde kiesdrempel door uitbreiding van de Tweede Kamer van 100 naar 150 zetels in 1956. Met twee zetels maakte zij haar entree, maar daar lag de gevestigde orde geen nacht wakker van. Eenmaal in de Kamer, werden de pacifisten niet erg serieus genomen. Zo verhaspelde minister van Buitenlandse Zaken Luns bij de beraadslagingen over Nieuw-Guinea in januari 1962 tot drie keer toe de naam van PSP’er Lankhorst. Eerst noemde hij hem ‘Langkan’, toen ‘Langkamp’ en vervolgens – binnensmonds – ‘Lamstraal’, overigens tot grote hilariteit van de PvdA-fractie. De dag erop moest hij zijn excuses aanbieden. Het electoraat begon pas vanaf het midden van de jaren zestig te schuiven. Toen werd de groep zwevende kiezers steeds groter en daar profiteerden nieuwe partijen ook van. Democraten 1966 kwam in 1967 met zeven zetels in de Kamer en de Boerenpartij ging van drie naar zeven zetels. De komeetachtige entree van D66 haalde zelfs de voorpagina van de New York Times (jpg, 4 MB), al betrof het hier ‘slechts’ de internationale editie-Parijs en niet de Amerikaanse versie.

De Boerenpartij van boer Hendrik Koekoek werd als protestpartij van ontevreden boeren en burgers beschouwd, D66 trok vooral ontevreden jongeren en intellectuelen en presenteerde zich als alternatief. Eind jaren zestig volgde de Politieke Partij Radicalen (PPR), een radicaalchristelijke partij, ontstaan uit onvrede met de christelijke partijen. In 1971 trad een nieuwe partij, DS70, direct tot de regering toe. In de jaren zeventig besloten de christelijke partijen ARP, KVP en CHU te fuseren tot het Christen-Democratisch Appèl (CDA). Hierdoor ontstond ruimte voor nieuwe partijen die het niet eens waren met deze fusie. Zo ontstond in 1971 de Reformatorisch Politieke Federatie (RPF) en in 1981 de Evangelische Volkspartij (EVP). In 1994 betrad een golf nieuwelingen het groene tapijt van de plenaire zaal: de ouderenpartijen AOV en Unie 55+, de Centrumdemocraten en de SP. Die laatste had lang moeten wachten, de viering van het twintigjarige bestaan van de partij was al achter de rug. Voor een enorm electorale schok zorgden de Leefbaren en de LPF. In 2006 gaf de Partij voor de Dieren aanleiding tot internationale verbazing: hoe kon een one-issuepartij, die zich op dierenwelzijn richtte, met twee zetels in een nationale volksvertegenwoordiging komen?

stemwijzerSchot

Basisrecept
Wie een nieuwe smaak aan de politieke kaart wil toevoegen, kan niet zonder de volgende basisingrediënten. Het belangrijkste is het vinden van een ‘niche’, een onderwerp of een manier van presenteren, waarmee de partij zich van andere partijen onderscheidt en waarmee zij zich van een doelgroep van voldoende omvang verzekerd weet. Volgens de politicoloog Paul Lucardie, verbonden aan het DNPP, is het voor de nieuwkomer het beste als hij zich een onderwerp toe-eigent dat door de gevestigde partijen is verwaarloosd, vergeten of verprutst. Ook moet de partij in staat zijn haar kansen te kiezen en een helder programma te schrijven. De Boerenpartij richtte zich op het platteland, maar kreeg door haar anti-establishment-optreden ook veel sympathie in de steden. D66 en Leefbaar Nederland keerden zich tegen het regentendom en de achterkamertjespolitiek. De LPF deed dat ook en voegde daar het vreemdelingenbeleid als agendapunt aan toe. Vervolgens is het opbouwen van een goede partijorganisatie een essentieel onderdeel, met aan het hoofd van de organisatie een charismatische figuur, bindmiddel voor de partij en de toekomstige kiezers. De kandidatenlijst dient zorgvuldig te worden samengesteld, met een keuze uit diverse ‘smaken’, verschillende lagen van de samenleving, regionaal gespreid. Rotte appels moeten worden geweerd om imagoschade in de toekomst te voorkomen. Verder ontkomt een nieuwe partij niet aan de vaste toevoegingen: een notariële akte, dertig ondersteuningsverklaringen per kieskring en een borgsom van € 11.250. De partij krijgt dat geld terug wanneer het totaal aantal behaalde stemmen in alle kieskringen samen ten minste 75% van het aantal stemmen bedraagt dat voor een zetel nodig is. Tot slot mogen publiciteit, een uitgekiende reclamecampagne en genoeg geld om alles te financieren, niet ontbreken. Een sausje van geluk kan geen kwaad. Zo profiteerden de ouderenpartijen in 1994 flink van de onrust over de plannen tot het bevriezen van de AOW. Vooral de oudere kiezers die traditioneel CDA stemden, liepen naar de nieuwe partijen over. Als een partij aan al deze voorwaarden heeft voldaan, is er nog een horde te nemen: het halen van de kiesdeler. Dit is het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen gedeeld door het aantal te vergeven zetels, in het geval van de Tweede Kamer zijn dat er 150. Haalt een partij dit aantal stemmen niet, dan heeft zij ook geen recht op een restzetel. In Nederland is de kiesdeler aldus de facto de kiesdrempel, wat neerkomt op 0,67% van het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen. Sinds de invoering van de evenredige vertegenwoordiging in 1917 is enkele keren gepleit voor het instellen van een hogere kiesdrempel, maar het belang van minderheden, het ideaal van een weerspiegeling van de samenleving in het parlement, en minder verheven machtspolitieke argumenten wonnen het steeds van de eerder genoemde voordelen. Vooral in de jaren dertig bestond ook de vrees, dat kleine politieke partijen zouden radicaliseren als ze werden uitgesloten van het politieke spel.

Succes verzekerd?
Is een partij eenmaal in het parlement beland, dan is het van belang een duidelijke rol te kiezen of een combinatie van rollen, om de zichtbaarheid van de partij te handhaven. Politicoloog Paul Lucardie onderscheidt de volgende patronen. Het kan gaan om de profeet. Een nieuwe partij kan haar boegbeeld presenteren als iemand met een vooruitziende blik die de publieke opinie kan beïnvloeden en op termijn zelfs het systeem kan veranderen. Een dergelijke rol is zichtbaar bij mensen als Hans Janmaat, Pim Fortuyn en Geert Wilders. Ook kan een nieuwkomer ervoor kiezen als extern geweten op te treden, om de gevestigde partijen te beïnvloeden. Zo richt de Christen Unie zich in het debat dikwijls tot het CDA en wijst de SP op haar beurt de PvdA op haar socialistische achtergrond. Daarnaast kan een partij zich ook presenteren als belangenpartij of single issue partij om aandacht voor een miskend groepsbelang te verwerven. Voorbeelden zijn de Boerenpartij, de ouderenpartijen maar ook de Partij voor de Dieren. Ten slotte kan een nieuwe partij zichzelf in de kijker spelen door zich als mogelijke coalitiepartner aan te bieden. Door zich flexibel op te stellen kan op korte termijn een deel van het verkiezingsprogramma worden verwezenlijkt en een deel van de achterban tevreden worden gesteld. D66 heeft zich dikwijls als zodanig opgesteld, waarbij overigens opviel dat het electoraal bezien nooit erg succesvol was. ‘Regeren is halveren’ moest de partij steeds teleurgesteld concluderen. Het aanmeten van een onderscheidende rol is een vereiste om in de politieke arena te kunnen overleven. Een bijkomend dilemma is de vraag of een nieuwkomer zich aan de Haagse zeden moet aanpassen of dat hij er beter aan doet zich daartegen af te zetten. De onkunde van nieuwkomers leidt in de pers vaak tot meewarige commentaren. Verhalen over Kamerleden van nieuwe partijen die in de eerste dagen na hun installatie schichtig door de gangen van het Binnenhof schieten en niet weten waar de postkamer is, flaters slaan omdat ze de parlementaire mores niet kennen, zijn na iedere verkiezing in de kranten te lezen. Sommige nieuwkomers wensen zich nadrukkelijk niet aan te passen en maken er een sport van om zich zo anti-Haags mogelijk, al schoppend tegen het establishment, te presenteren. Boer Koekoek was daar een voorbeeld van. Hij bemoeide zich vaak met discussies, niet gehinderd door enig verstand van zaken. De lachers kreeg hij er soms mee op zijn hand, maar hij bereikte bar weinig. Ook de SP-Kamerleden wensten zich aanvankelijk niet te conformeren door kantoor te houden op gepaste afstand van het Binnenhof. Sommige leden van de PVV-fractie hebben laten zien dat zij niet veel op hebben met de regels en gebruiken.

onervaren LPF.

Andere nieuwkomers weten de aandacht op zich te vestigen door de middelen die tot hun beschikking staan optimaal te benutten. Nieuwkomers zijn vaak klein en hebben daarom maar beperkte parlementaire middelen en geringe spreektijd. Voor hen geldt dat wie getalsmatig niet sterk is, slim moet zijn. De trofee bij het Kampioenschap vragenstellen was jarenlang in handen van SP’er Agnes Kant, de laatste jaren heeft Marianne Thieme van de Partij voor de Dieren die in handen. Ook al doen sommige debutanten naar buiten toe of zij lak hebben aan de Binnenhofse mores, zij ontkomen er niet aan zich het Reglement van Orde, het huishoudelijk reglement van de Kamer, grondig in te prenten. Zonder de kennis van procedures en regels lopen debutanten die iets willen bereiken, onverbiddelijk vast in de politiek.

Reactie gevestigde orde
Net zoals nieuwkomers gedwongen worden een rol te kiezen van waaruit ze opereren, is het ook aan de gevestigde orde een strategie te ontwikkelen. De gevestigde partijen zijn niet altijd blij met nieuwkomers die hun zetels kunnen afsnoepen. Er is wel een verschil of een nieuwkomer het parlement inkomt met één of twee of met meer dan tien zetels. Dan is er sprake van een electorale aardverschuiving en worden de gevestigde orde en het politieke systeem hard aangevallen. Politicoloog Marco Schikhof onderscheidde in 2002, het jaar van Fortuyn, de volgende reacties op nieuwkomers bij de gevestigde orde. In de eerste plaats wordt de nieuwkomer als overbodig beschouwd, oude partijen menen dat de nieuwe partij niets voorstelt of ze vinden dat hetgeen de nieuwkomer wil al lang door de bestaande partijen wordt behartigd. In de tweede plaats is het partijprogramma van de nieuwkomer te vaag of zijn de standpunten inconsistent en daardoor onhoudbaar. In het ergste geval kan de gevestigde orde de nieuwe partij diskwalificeren als ‘eng’ of ‘gevaarlijk’. De eerder aangehaalde wetenschapper Paul Lucardie constateert dat nieuwe partijen door gevestigde partijen zelden liefdevol in het partijsysteem worden opgenomen, ze worden meestal zo snel mogelijk platgedrukt, leeggezogen, doodgeknuffeld of op zijn best genegeerd.

Het nut van nieuwkomers
Wat is de betekenis van nieuwkomers in de politiek? Kunnen zij een wezenlijk verschil maken? In ieder geval kunnen ze een bijdrage aan de parlementaire democratie leveren. Door middel van nieuwe of controversiële thema’s kan een nieuwe partij zich profileren. Gevestigde partijen branden liever niet hun vingers aan te beladen onderwerpen, omdat hun dat zetelverlies kan opleveren. Op safe spelen lijkt dan ook voor partijen in de Tweede Kamer het devies. De Centrumdemocraat Janmaat kaartte het ‘buitenlandersthema’ aan en zette daarmee de VVD onder druk. De groei van extreemrechts en de opkomst van de CD gaven VVD-leider Bolkestein aanleiding het taboe op de discussie over de multiculturele samenleving te doorbreken. Ook kunnen nieuwkomers hun zinnen zetten op voor hen belangrijke zaken en zo de bestaande partijen beïnvloeden. D66 zette het thema bestuurlijke vernieuwing hoog op de agenda en oefende daarmee invloed uit op de PvdA. Partijen dienen zich van elkaar te onderscheiden zodat de kiezer het gevoel krijgt dat er wat te kiezen valt. Zo bevorderen nieuwkomers in de politiek direct of indirect de politieke pluriformiteit en vergroten ze het aantal alternatieven waaruit de stemgerechtigde burger kan kiezen.

Besluit
Bezien we de twintig partijen die sinds 1945 hun entree hebben gemaakt, dan valt op dat het maar weinig partijen is gelukt blijvend een plaats in het politieke bestel in te nemen. De meeste zijn verdwenen door ruzie of zij bundelden hun krachten in een fusie. Voor alle nieuwe partijen is het lastig de eenheid in de partij te waarborgen. Botsende ego’s en een gebrek aan stabiliserende buffers maken jonge partijen kwetsbaar. In de Kamer komen is relatief gemakkelijk, maar wie zich daar wil handhaven moet stevig in zijn schoenen staan.


Debutanten op het Binnenhof