"Wacht op onze daden"
In de rubriek 'het Handelingentegeltje' wordt elke week een spraakmakend citaat uit de Handelingen uitgelicht.
In de regeringsverklaring op 26 oktober 2010 verwees minister-president Mark Rutte nadrukkelijk naar zijn voorganger Cort van der Linden, die van 1913 tot 1918 een liberaal minderheidskabinet leidde. In een van zijn laatste zinnen greep Rutte nog verder terug in de tijd. Hij zei zich te realiseren dat het ook voor zijn kabinet aankwam op de resultaten: ‘Wacht u op onze daden.'1
Zonder diensnaam te noemen citeerde Rutte daarmee Johan Rudolf Thorbecke, de grote negentiende-eeuwse liberale voorman. Thorbecke gebruikte deze woorden op 13 december 1849, tijdens de algemene beschouwingen over zijn eerste rijksbegroting. Thorbecke was een maand daarvoor aangetreden als minister van Binnenlandse Zaken en aanvoerder van het ministerie, dat grootse plannen had met het binnenlands bestuur. Het antirevolutionaire Kamerlid Guillaume Groen van Prinsterer bekritiseerde het kabinet omdat het enerzijds weigerde een duidelijk beginselprogram te overleggen aan de Kamer, terwijl het anderzijds wel om parlementaire steun vroeg. En die beginselen had het kabinet niet, zo wist Groen, omdat het niet homogeen was. Immers, lang niet alle ministers waren thorbeckianen. Groen wilde dus ook de verdeeldheid benadrukken.
In zijn antwoord aan de Kamer vroeg Thorbecke om geduld:
‘Ik moet erkennen ik heb op die beschouwing geen antwoord, en de spreker [Groen van Prinsterer] zelf kan het niet verlangen; ik heb daarop geen ander antwoord dan: wacht op onze daden.’2
Groen kwalificeerde het antwoord als een teken van hooghartigheid; Thorbecke beoogde echter vooral een ideologische discussie te vermijden. De beloofde daden zouden overigens komen: in korte tijd realiseerde het ministerie een Kieswet, een Provinciale Wet (beide in 1850) en een Gemeentewet (1851).
Thorbeckes woorden zouden tot de canon van de parlementaire geschiedenis gaan behoren; regelmatig werden ze nadien geciteerd tijdens Kamerdebatten. Dries van Agt nam ze op in de regeringsverklaring van zijn derde kabinet; een overgangskabinet dat in het voorjaar van 1982 aantrad om vervroegde Kamerverkiezingen te organiseren. De premier beloofde de Kamer dan ook dat het kabinet juist niet te veel noten op zijn zang had: ‘Wacht op onze daden en wacht ook, het is een spiegelbeeld, op hetgeen wij niet doen!’.3
– Alexander van Kessel
Zie ook: J.C. Boogman, Rondom 1848. De politieke ontwikkeling van Nederland 1840-1858 (Bussum 1978) p. 89; Jan Drentje, Thorbecke. Een filosoof in de politiek (Amsterdam 2004) p. 407-408; P.J. Oud, Honderd jaren 1840-1940. Een eeuw van staatkundige vormgeving in Nederland (2de druk; Assen 1954) p. 31-32; Jouke Turpijn, Mannen van gezag. De uitvinding van de Tweede Kamer 1848-1888 (Amsterdam 2008) p. 49; W.J. van Welderen Rengers, Schets eener parlementaire geschiedenis van Nederland van 1849 tot 1891, eerste deel, 1849-1891 (4de druk; ’s-Gravenhage 1948) p. 29-30.
[1]HTK 2010-2011, p. 6.
[2]HTK 1849-1850, p. 98.
[3]HTK 1981-1982, p. 3520.