Zoek in de site...

CPG weblog

150 tinten grijs
14 januari 2013

Zedelijkheid - het was lange tijd een moeizaam te bespreken onderwerp in parlement en samenleving. Zedelijkheid was een deugd en er moest alles aan gedaan worden om die te behouden. Zeker in de openbaarheid, zeker ook voor kinderen. Maar zoals met alle deugden hield niet iedereen zich aan deze en doken er op allerlei plaatsen gevaren voor de zedelijkheid op. Prostitutie, vrouwenhandel - ze hebben al een lange geschiedenis. Dat geldt ook voor pornografie, waar in de Tweede Kamer lange tijd uiteraard alleen in bedekte termen over gesproken werd - en in een louter repressieve context.

In 1894 viel voor het eerst het woord ‘pornografie' in de volksvertegenwoordiging - althans, werd het woord gebruikt in de schriftelijke stukken. In het voorlopig verslag op de algemene beschouwingen voor de begroting van 1895 klaagde de afdeling dat de overheid ten opzichte van ‘pornografische en opruiende geschriften' een lijdelijke houding aannam. Die teneur zou nog zo'n twintig jaar blijven - tot de Wet tot bestrijding der zedeloosheid in 1911 werd aangenomen.

Volgens minister van Justitie Regout was die regelgeving succesvol, met betrekking tot pornografie kon men zeggen ‘dat het spel uit is'. Enkele jaren later was er een voorzichtige kentering zichtbaar. Niet dat Kamerleden de liberalisatie van pornografie voorstonden, maar er werd wel gewezen op het doorschieten van de repressie. Bij de schriftelijke voorbereiding van de Wet tot bestrijding van de zedelijke en maatschappelijke gevaren van de bioscoop (1926) waarschuwden senatoren al dat ook niet-pornografische letterkundige werken zo nu en dan onderdrukt werden. ( HEK 1925-1926, I, Eindverslag over wetsontwerp nr. 25, p. 42)La vie parisienne

Discussies over pornografie en zedelijkheid werden natuurlijk gevoed door de achtergrond van de sprekers.  Confessionele politici liepen tot ver na de Tweede Wereldoorlog te hoop tegen de gevaren van bandeloosheid in welke vorm dan ook, terwijl daar in niet-gelovige kringen wel wat genuanceerder over gedacht werd, in ieder geval wat betreft de vraag wat er onder pornografie viel. De letterkundige communist jonkheer Van Ravesteyn bijvoorbeeld kruiste in januari 1919 de degens (pdf, 429 kB) met de katholiek Deckers, die de verkoop en uitstalling van pornografische literatuur bij stationsboekhandels wilde beperken: ‘Wanneer de heer Deckers het tijdschrift La Vie Parisienne pornografie noemt, kom ik daartegen op. Dat is geen pornografie volgens onze opvatting. Maar wel zijn zekere geschriften, officieel door de Katholieke kerk uitgegeven, zeer zeker te tellen tot de pornografie. (Beweging.)'

Over pornografie werd aldus voornamelijk met grote afkeer gesproken. Dat veranderde langzaam, erg langzaam, na de bevrijding. Volgde er op de bevrijdingsroes eerst nog een hernieuwd zedelijkheidsoffensief (de losgeslagen jeugd moest weer in het gareel); toch kwamen er scheurtjes in de normen en waarden van de oudere generaties. Eén van de breekijzers daarvoor in in ieder geval de Tweede Kamer was Gerard Reve. In een literair tijdschrift had de schrijver een artikel gepubliceerd waarin hij god afschilderde als een ezel met wie hij de liefde bedreef. Een explosieve combinatie: godslastering, bestialiteit en pornografie. Maar, naast veel verontwaardiging kreeg Reve ook steun in de Kamer, van VVD-fractieleider Van Riel bijvoorbeeld - en van minister Vrolijk (PvdA), die Reves geschriften niet van overheidswege wilden aanpakken.

In 1975 was het tij gekeerd. Een initiatiefvoorstel van Voogd en Haas-Berger tot opheffing van de filmkeuring voor volwasssenen bereikte toen het Staatsblad, waarbij het debat in de Eerste Kamer een totaal andere toon had dan die in eerdere debatten. Niet iedereen steunde het voorstel - christenen zagen liever enige rem op de vertoning van films, zoals minister Van Agt weinig animo had ‘om prioritaire aandacht te geven aan het slopen van strafrechtelijke belemmeringen voor de handel in wansmakelijke blaadjes en voor het houden van mensontluisterende voorstellingen'  - maar de wijze waarop PvdA-senator Kweksilber zijn steun uitsprak (pdf, 1,7 MB) kende hilarische elementen, evenals de op zijn verzoek toegevoegde noot bij de Handelingen (pdf, 279 kB). Van Agt wilde echter de vertoning van pornografie toch beperken. In maart 1977 stelde hij voor dat voortaan erotische films nog slechts vertoond mochten worden in zalen met minder dan vijftig stoelen (HTK 1976-1977,Bijl. 14100, hoofdstuk VI, nr. 18, p. 6). Hoewel de minister dit aantal arbitrair noemde, werden al snel grappen gemaakt dat onder dit criterium de voltallige CDA-fractie (48 zetels) nog naar de film kon...

Tien jaar later was de cultuuromslag definitief, bij de wijziging van het Wetboek van Strafrecht waarbij de strafbaarstelling van pornografie werd opgeheven. Niet iedereen was daarvoor. SGP-fractievoorzitter Abma bestreed de opheffing - al wist hij dat zijn inspanning tevergeefs was. Wél verwachtte hij dat de opmars van de pornografie in de samenleving tot een eind zou komen: ‘De wal keert het schip van de porno dat met bolle zeilen vaart.' Om met een (onbedoelde?) pointe te vervolgen: ‘Het is echter wel een smalle wal, een walletje.'

Het denken over pornografie en zedelijkheid was fors veranderd in politiek Den Haag. Zelfs een naaktreportage van twee VVD'ers in de Nederlandse editie van de Playboy, gefotografeerd in de Tweede Kamer, werd in het parlement niet eens meer genoemd. Wellicht omdat in het eerste nummer van dat blad prominent een interview met Kamervoorzitter Dick Dolman stond - die overigens nog wel bij VVD-fractievoorzitter Nijpels protesteerde tegen het gebruik van de Kamer voor dit soort doeleinden. Of kwam het toch door het antwoord dat oud-duikbootkapitein en premier De Jong gaf op de vraag wat hij van pornografie vond? ‘Een probaat middel tegen zeeziekte'. Voor het schip van Staat zouden voortaan alleen nog uitwassen van de pornografie voor enige deining zorgen.

Peter van der Heiden

logo balk

logo

Het Handelingenkevertje speurt wekelijks de Handelingen af naar boeiende, interessante, 
serieuze en / of grappige feiten,
wetenswaardigheden en anekdotes uit de parlementaire geschiedenis.