Prof. mr. Ybo Buruma: "De veranderende literaire verbeelding van het recht"

Datum bericht: 18 januari 2016

Deze column werd als voordracht uitgesproken tijdens het Grotius Lustrumcongres ‘Recht & Taal’ vanwege het zesde lustrum van de Grotius Academie.

Toen ik werd uitgenodigd een voordracht te houden over Recht en Taal sloeg me de schrik om het hart. Niet zo lang geleden heb ik op verzoek van de Jonge Balie een juridisch dictee opgesteld met woorden als gewhatsappt en ge-cc’d. De onvolprezen taaladviesdienst van Onze Taal viste uit mijn prachttekst van ruim driehonderd woorden waarvan ik de meeste zelf had moeten opzoeken toch nog twaalf fouten – een talent in spelling zal ik nimmer worden. Nu besefte ik natuurlijk wel dat Recht en Taal niet noodzakelijk gaat over spelling. Misschien stelt u zich veeleer voor dat ik een bijdrage lever over het ‘Hogeraads’.

Ik geef twee voorbeelden. Als annotator heb ik in de jaren voor mijn toetreden tot de Hoge Raad bijvoorbeeld nooit geweten dat ‘niet begrijpelijk’ een krachtig statement is die het Hof waarnaar wordt verwezen in veel gevallen noopt tot een geheel andere redenering, terwijl ‘niet zonder meer begrijpelijk’ doorgaans impliceert dat er nog iets is recht te breien. Niet zonder meer wil immers zeggen dat het ‘met meer’ wel te begrijpen is. De civiele kamer is wat dat betreft wat helderder: die schrijven dan als ik het goed heb ‘niet zonder nadere motivering’, maar als eenvoudige strafjurist moet ik natuurlijk oppassen met dit soort uitleg. Een ander voorbeeld kent u waarschijnlijk wel: het verschil tussen klaarblijkelijk en kennelijk. Het Hof schreef dat er twee honden en twee katten waren: er waren klaarblijkelijk vier dieren. Het Hof schreef dat het feit in de Heilig Landstichting plaatsvond. We noteren dan wel ‘het Hof dat kennelijk oordeelde dat het feit in Groesbeek plaatsvond’ – het zei dat namelijk niet zelf en wij leggen dan het ongezegde in de mond van het Hof. Nu is de Heilig Landstichting onderdeel van de gemeente Groesbeek, dus deze stap is logisch. Een enkele keer – zo mag ik u wel verklappen – zit ik ook met de ogen te knipperen hoe wij iets wat er niet staat, kunnen lezen als er ‘kennelijk’ wel staand. Als ik u daar meer over ging vertellen, zou ik u van allerlei bedrijfsgeheimen kond moeten doen – of ik u daarmee drie kwartier zou kunnen verpozen zonder al te saai te worden, betwijfel ik.

Toen ik begreep dat ik het ook over Recht en Literatuur mocht hebben, was dat dus een pak van mijn hart. Niet dat deze beperking heel veel hielp. Zou ik het moeten hebben over literaire aanklachten tegen onrecht –Max Havelaar, To kill a Mockingbird? Of over de regulering van literatuur door het recht (oftewel: censuur zoals bij Lady Chatterly’s Lover, het ezelproces (Nader tot U) en recenter de anti-Wildersrap van rapper Hozny)? Of zou ik met literaire teksten noties illustreren die richting geven aan het recht: de Ilias over wraak, Effi Briest over zedelijkheid, en de film Amour over levensbeëindiging. Hans Nieuwenhuis heeft iets dergelijks prachtig gedaan in Kant & Co waarin hij tal van literaire bronnen gebruikt om drie mensbeelden te schetsen waarmee hij juridische vraagstukken behandelt.

Ik kan dat helemaal niet zo mooi als hij. Toch zal ook ik de literatuur gebruiken als spiegel van recht en samenleving. Over de allerbelangrijkste voorbeelden daarvan - de berechting van Socrates in Plato’s dialogen en de berechting van Jezus in het Nieuwe Testament – zwijg ik. De verhouding tussen recht en democratie in Athene respectievelijk die tussen overheid en religieuze machthebbers in het Palestina van toen zijn aan de hand van deze strafprocessen die aan de wieg stonden van de westerse cultuur mooi te schetsen, maar ik spreek vandaag over de literatuur als spiegel van het hedendaagse recht. Dus ook geen Merchant of Venice en geen Bleak House.

De literaire verbeelding van het recht zegt iets over de manier waarop mensen zich tot het recht verhouden en wat zij van het recht verwachten. Dat een en ander is in de laatste eeuw veranderd. Dat blijkt als we een vergelijking maken tussen Het Proces van Franz Kafka, De vreemdeling van Albert Camus; De voorlezer van Bernhard Schlink en De Kinderwet van Ian McEwan. Daarbij verdient opmerking dat de bedoeling van de schrijver soms minder belangrijk is dan wat hij onwillekeurig laat zien.

Elk literair werk van klasse heeft diepere lagen: de bedoeling van de schrijver kan een andere zijn dan de manier waarop wij het boek nu interpreteren – of waarop een ander dat doet. Het belang daarvan blijkt als we ons realiseren dat Wikipedia ons in zekere zin op het verkeerde been zet bij het lemma Het Proces. Daar staat: 'Overtuigd van zijn onschuld gaat Josef K. de strijd met het rechtssysteem aan'. Dat is inderdaad de manier waarop we nu tegen een kafkaëske bureaucratie aankijken waarbij ook de bureaucraten zich niet aan de ondoorgrondelijke wet kunnen onttrekken. Maar Max Brod, de jeugdvriend en biograaf van Kafka, schrijft dat er in de ogen van Kafka zelf geen sprake was van onschuld – K heeft niemand lief, heeft nooit iemand bemind, mist zelfs de liefde voor zijn beroep: hij lijdt een niet-geleefd leven. Daarin ligt zijn voor hemzelf slechts half bewuste schuld en daarom doet zijn eigen geweten hem het proces aan. Hier lijkt een totaal andere laag van belang - een waar een vertwijfeld religieus wereldbeeld uit opdoemt. K snapt niet wat hij verkeerd heeft gedaan, maar kan niet geloven dat het hem aan schuld ontbreekt – een beetje zoals het sommige rechtgeaarde communisten tijdens de stalinistische zuiveringsprocessen verging. Het Proces gaat trouwens ook niet over strijd. Hoe zouden we anders de totale onmacht kunnen begrijpen in de woorden die K vlak voor zijn executie uitspreekt: 'het had niets heldhaftigs, als hij tegenstand bood, als hij het de heren (de beulsknechten) nu moeilijk ging maken, als hij zich nu ging verweren in een poging om nog de laatste schijn van leven te genieten'.

Niet de strijd van een onschuldige, maar de schaamte van iemand die niet weet hoe hij zich aan de wet kan houden en misschien ook het gevoel van vernedering daarover, is het thema van Der Process. Dat zien we terug in de laatste woorden van het verhaal, op het moment dat K wordt geëxecuteerd: 'Als een hond! zei hij, het was alsof de schaamte hem zou overleven'. Kafka heeft het gewicht van deze slotzin toegelicht in de brief aan zijn vader: 'Door u had ik mijn zelfvertrouwen verloren, in ruil daarvoor kreeg ik een onbegrensd schuldbewustzijn terug. Met de herinnering aan deze onbegrensdheid schreef ik eens over iemand heel juist: 'Hij is bang, dat zijn schaamte hem nog zal overleven'. Het boek dateert uit 1914-1915 – Praag in het Habsburgse rijk, de tijd van Freuds über-ich. De tijd ook waarin de vader, God en de wet onaantastbaar zijn. Een tijd ver achter ons.

Kafka schetst het beeld van een nu moeilijk na te voelen, autoritair denkpatroon dat gevoelens van schaamte bij de hoofdpersoon wekt, maar wij herkennen nog steeds de beschrijving van de druk van een onbegrijpelijke bureaucratie. Eenzelfde spanning doet zich voor als we De vreemdeling van Camus lezen. De hoofdpersoon Meursault wordt berecht voor het bijna zinloos – de ander die op de grond zit, trekt een mes waarin de zon weerkaatst - doodschieten van een Arabier. Het kan – en moet, volgens de ‘Contre-enquête’ van Karmel Daoud - worden begrepen als het verhaal van een pied noir, een koloniale Fransman in Algerije, die het meer wordt kwalijk genomen dat hij zich niet aan de geldende culturele normen houdt (dat hij niet huilde aan het graf van zijn moeder) dan dat hij de Arabier doodschoot. Maar het ging Camus om iets anders. Hij schetst een rechter van instructie, een advocaat, en drie zittingsrechters die zich welhaast op een andere planeet bevinden dan de verdachte. Na het requisitoir is Meursault versuft door de hitte en door verwondering. Hij zegt dat hij niet de bedoeling had gehad de Arabier te doden en dat het – hoe belachelijk dat ook klinkt - door de zon was gekomen. Als zijn advocaat het woord voert, denkt Meursault: 'Mij was het alsof ik daardoor nog een beetje verder van de zaak werd verwijderd, alsof ik tot nul werd herleid, en alsof men zich tot op zekere hoogte in mijn plaats stelde'. Hij krijgt de doodstraf. In de dodencel dwingt hij zich tot kalmte en vraagt geen gratie aan: 'In de grond van de zaak wist ik heel goed dat het er weinig toe doet of men op dertig- dan wel op zeventigjarige leeftijd sterft, omdat in beide gevallen natuurlijk andere mannen en vrouwen zullen leven, en wel gedurende duizenden jaren'.

Dit is bij uitstek de houding van wat is gaan heten het absurdisme: de opvatting dat het leven zinloos is, dat de mens dat moet erkennen en dat hij om aan deze gegevenheden te ontsnappen zijn eigen keuzes moet maken. Dat is voor Camus belangrijker dan de door hem geschetste vervreemding die het gevolg van de juridisering van de werkelijkheid door de juristen is. Door de vraag of het leven de moeite waard is te behandelen in de context van een proces, wordt het belang van dat proces gerelativeerd. Dit verhaal uit 1942 dat direct na de oorlog zo werd bewonderd gaat niet, zoals in het geval van K om schaamte dat je niet weet wat de bedoeling van de wetgever is, maar om een illusieloze onverschilligheid ten aanzien van het recht. Het is kort na de oorlog toen illusies en ideologieën tot het grootste onrecht hadden geleid en koele ratio de betere papieren had. Camus heeft ons geleerd dat we zelf iets moeten doen om een zinvol leven te leiden, maar nog steeds herkennen we de notie dat het recht belangrijke gebeurtenissen die onszelf betreffen zo kleurt dat ze ons als vreemd voorkomen. Lees er Van smart naar geld van Siewert Lindenbergh maar op na.

Dat zien we ook in De voorlezer van Bernhard Schlink (1995). De hoofdpersoon, Michael, krijgt op 15-jarige leeftijd een affaire met de 36-jarige Hannah. In bed leest hij haar geregeld voor. Plotseling verdwijnt ze. Zes jaar later bezoekt Michael in het kader van zijn studie een rechtbank waar oorlogsmisdadigers worden berecht. Hannah is een van de verdachten. Eerst ontkent ze, maar als ze – ze zou een verslag hebben geschreven waaruit haar aanwezigheid bij een oorlogsmisdaad bleek - een voorbeeld van haar handschrift moet geven, verandert haar opstelling: ze bekent. Dat levert haar levenslang op. Liever dàt dan te laten merken dat ze analfabeet is. Jaren gaan voorbij en Michael zendt haar tapes met voorgelezen boeken. Op zeker moment krijgt hij een brief van haar: ze heeft zichzelf leren lezen. Op de dag van haar vervroegde vrijlating pleegt ze zelfmoord. Michael had zich door Hannah verraden gevoeld – hij wilde haar daden begrijpen en veroordelen, want dat ze wel degelijk fout was geweest, is wel duidelijk. Toch is hij kapot van haar dood. Ik moet benadrukken dat Michael de echte hoofdpersoon is, en dat voor de auteur het kernthema van het boek Vergangenheitsbewältigung is – de vraag hoe de derde generatie omgaat met de misdaden van de voorouders. Maar ondanks dat andere doel is de schets die Schlink, een rechter van beroep, geeft van het proces illustratief voor de wijze hoe we nu naar het recht kijken.

Net zoals er een relatie lijkt te bestaan tussen de vervreemding van Kafka en die van Camus, zit er ook een overeenkomst tussen Camus en Schlink. Zo had een tekst van Hannah ook door Meursault gesproken kunnen worden: 'Ik had altijd het gevoel dat toch niemand me begrijpt, dat niemand weet wie ik ben en wat mij tot het een en ander heeft gebracht. En weet je, als niemand je begrijpt, kan ook niemand rekenschap van je eisen. Ook de rechtbank kan geen rekenschap van je eisen. Maar de doden kunnen het. Zij begrijpen het'. (p. 159). Maar Schlink heeft een andere boodschap dan Camus. Na een gesprek met de voorzitter van de rechtbank denkt Michael: 'ik voelde dat het zo in orde was. Dat het me in staat stelde terug te keren naar mijn dagelijks leven en daarin de draad weer op te pakken' (p. 129). Hier is het recht niet fout – zoals Camus had gesuggereerd. Schlink is ervan overtuigd dat het recht eraan kan bijdragen met het verleden in het reine te komen. Niettemin laat hij zien dat Hannah afstand houdt tot het recht. Het is alsof ze de uitgestoken hand van het recht weigert te aanvaarden. Haar identiteit werd gedefinieerd door haar analfabetisme en wordt dat later in de eenzaamheid van haar cel door haar omgang met de doden: haar waardigheid met inbegrip van haar schuldgevoel weegt zwaarder dan het recht.

Dat het verlangen naar het behoud van de eigen identiteit zwaarder weegt dan de bescherming die van het recht uitgaat, zien we eveneens in Ian McEwan’s The Children Act (2014). Hoofdpersoon High Court judge Fiona Maye is niet de afstandelijke rechter van Kafka en Camus, maar een wijze, gecultiveerde en empathische vrouw. Ze dwingt de 17-jarige Adam, een Jehova's Getuige om tegen de wil van zijn ouders en op het eerste gezicht ook wel tegen die van hemzelf een bloedtransfusie te accepteren. Dat lijkt de juiste beslissing die McEwan heeft bedacht als zege van de rede op een wat wonderlijk geloof. Maar – en ik moet nu een spoiler weggeven, al houd ik die beperkt opdat het toch de moeite waard blijft het boek te lezen – uiteindelijk blijkt Adam toch zelf als hij meerderjarig is ook een bloedtransfusie te weigeren. De rechter probeert het te begrijpen: 'There in court with the authority and dignity of her position, she offered him, instead of death, all of life and love that lay ahead of him. And protection against his religion. Without faith, how open and beautiful and terrifying the world must have seemed to him' (p. 212). Wat zijn we nu ver weg van Kafka: nu is het recht geen bedreiging maar biedt het redding. Alleen…de arme Adam wil niet gered worden. Vermoedelijk is het boek bedoeld als een subtiele aanklacht tegen het geloof, maar ook hier verraadt de manier waarop het recht wordt afgebeeld iets over de betekenis van het recht nu. Het recht staat voor de rede, maar het bizarre is dat de atheïst McEwan zijns ondanks er niet in slaagt de lezer het gevoel te geven dat het recht een groter greep had moeten hebben op Adam. In plaats daarvan toont hij dat wij niet willen dat niet alleen Kafka’s onbegrijpelijke recht niet een totale greep op ons krijgt, maar evenmin dat het wel begrijpelijke, rationele en goed bedoelde recht dat doet.

Als we Kafka, Camus en de hedendaagse auteurs Schlink en McEwan vergelijken, zien we hoe het beeld van het recht is verschoven. Het recht van Kafka was ontzagwekkend; dat van Camus liet onverschillig; het hedendaagse is vol goede wil, maar lijkt soms toch de plank mis te slaan. Natuurlijk moeten we met de gemaakte selectie aan boeken oppassen te grote conclusies te trekken: misschien is er enerzijds wel een auteur te vinden die voor de Tweede Wereldoorlog wel degelijk een sympathiek beeld van juristen gaf en anderzijds bestaan nog steeds absurde regels en het gevoel van de paarse krokodil. Maar ik durf de stelling wel aan dat de burger vroeger was overgeleverd aan een machtig systeem met machtige rechters tot wie je niet echt kon doordringen. Nu worden diezelfde burgers geacht zich te houden aan 'wat we hebben afgesproken' – ze geloven echt in het sociaal contract en vertrouwen de rechter doorgaans wel.

Maar de literatuur toont ons dat we er daarmee nog niet zijn. Het recht geeft ons vrijheid zonder betekenis en dat is zeker prettiger dan betekenis zonder vrijheid. Maar de literatuur van Schlink en McEwan toont dat we die betekenis juist niet ontlenen aan de ratio van het recht maar aan daarmee strijdige noties. Het recht benadrukt het belang van controle; maar wijzelf (de samenleving) varen op vertrouwen tussen ons en onze echtgenoot, onze huisarts en onze garagehouder. Zo zijn er meer fundamentele verschillen. Het recht leert ieders gelijkwaardigheid; maar de samenleving gaat ervan uit dat Robbert Dijkgraaf knapper is dan de schoolmeester en Doutzen Kroes knapper dan de buurvrouw – minder lollig: het recht gaat uit van een fundamenteel respect voor iedereen, maar de samenleving van respect dat je verdient door inspanning en/of prestatie, ja – of wie je bent.

Het recht bant liever risico uit dan dat het aanvaardt dat mensen dingen ondernemen die verkeerd kunnen aflopen of beslissingen nemen die verkeerd zullen aflopen: waarom werd de 18-jarige Adam niet behoed voor zijn beslissing? Het recht gelooft in een zeer rationele mens maar de literatuur geeft een plaats aan de werkelijkheid van minder rationele verlangens, zoals die van de analfabete Hannah die haar geheim wil bewaren.

Het gevoel van tekortschieten jegens de autoriteit dat Kafka beschreef en de superieure onverschilligheid van Camus lijken inmiddels te zijn opgevolgd door een besef dat de autoriteiten niet onze diepste verlangens, niet wat ons leven zin geeft kunnen bereiken. Schlink en McEwan lijken dat haast met teleurstelling over het lot van Hannah en Adam gepaard te doen gaan, maar misschien is hun teleurstelling even tijdelijk als de schaamte van Kafka en het absurdisme van Camus. Vermoedelijk is hun waarneming dat ook het beste recht haaks kan staan op wat het leven zin geeft nu juist het belangrijke spiegelbeeld dat deze hedendaagse literatuur ons voorhoudt. Recht en wet zijn niet een adequate uiting van één homogene volkswil, maar veeleer een onpartijdig instrument waarmee een door tegenstellingen en spanningen gedefinieerde democratie haar collectieve leven organiseert.

Dat noopt tot enige nederigheid van juristen: het juridiseren van kleine conflicten doet soms meer kwaad dan goed – dat geldt zowel in het strafrecht als in het civiele recht. Het lost vaak niks op, terwijl de rechter in gevallen waarin hem dan toch gevraagd wordt om een oordeel, soms gedwongen is een keuze te maken, die misschien eigenlijk helemaal niet zo goed aansluit bij de maatschappelijke werkelijkheid. Ik denk aan de zwerver die een dag verlof kreeg om de begrafenis van zijn geliefde collega-zwerver bij te wonen: in lichtelijk aangeschoten toestand stortte hij zich op de kist in de kuil, rukte deze open en jammerde: 'Fientje, Fientje'. We hebben een prachtarrest gewezen over grafschennis – want daarvoor werd hij vervolgd – maar had dit gedrag gejuridiseerd moeten worden? Ik weet zeker dat u uit de ondernemingspraktijk andere voorbeelden kent waarin het conflict misschien glashelder is, maar het zonde is voor de goede relatie om er een zaak van te maken. De maatschappelijke werkelijkheid heeft niet altijd behoefte aan juridisering en het recht kan en moet zich met sommige onderwerpen ook beter niet bemoeien.

Ik had me voorgenomen u op deze feestelijke dag iets vrolijks voor te zetten. Het is eigenlijk nogal zwaar geworden. Dat past trouwens wel bij de CPO-leerstoel die mij is gegeven: rechtsstaat, rechtsvorming en democratie – een niet erg beperkte leeropdracht voor een wel erg beperkte aanstelling. Ik had er zelf nog ‘het leven zelf’ aan willen toevoegen.

Recht en wet zijn er niet om het leven vrolijker te maken – om vrolijk te worden kunnen we beter naar de samenleving zelf kijken waar mensen floreren in intieme relaties en in zinvolle groepsverbanden en waar zij de vruchten plukken van kunst en wetenschap, kletspraat en vermaak. Dat wist u vast al lang, zoals u ook wist dat het recht het leven niet noodzakelijk vrolijker maakt. In 2013 stond de beroepsgroep van associate attorneys aan de top van Forbes' 'Unhappiest Jobs' list net boven call centermedewerkers. Wees gerust: ook anesthesisten, investeringsbankiers en tandartsen zijn niet blij – maar wie zegt eigenlijk dat u blij moet zijn? Die plicht tot blijdschap – vroeger moest je mee naar opa, maar nu moet je het nog leuk vinden ook – dat is pas een veranderd gezichtspunt. Maar dat is een onderwerp voor een andere lezing.


Prof. mr. Ybo Buruma

Prof. mr. Ybo Buruma is Raadsheer in de Hoge Raad. Per juni 2015 is hij voor twee jaar benoemd tot CPO-hoogleraar met de leeropdracht 'Rechtsstaat, rechtsvorming en democratie'.