"Rechters worden kopschuw en de waarheidsvinding gaat daaronder lijden"

Datum bericht: 16 oktober 2019

Fred Hammerstein

Het valt voormalig raadsheer Fred Hammerstein op dat de procesdeelnemers op strafzittingen niet altijd open met elkaar communiceren. "Rechters worden kopschuw en de waarheidsvinding gaat daaronder lijden."

Als verstokte civilist heb ik slechts geringe ervaring met strafzaken. Enige tijd geleden mocht ik een aantal strafzittingen bijwonen om commentaar te geven op wat ik als objectieve en niet door kennis gehinderde buitenstaander waarnam. Voor strafzaken gelden in essentie geen andere vormen van communicatie dan bij zittingen van andere rechters, al blijft het wel een bijzonderheid dat de verdachte zelf het object van een onderzoek is dat voor hem ernstige gevolgen kan hebben. Om die reden heeft de verdachte het recht om niet te antwoorden op vragen, zoals hem aan het begin van de zitting - soms tot zijn verbazing - nadrukkelijk wordt voorgehouden. Vaak heeft de verdachte er juist behoefte aan zijn verhaal te vertellen, maar of en in hoeverre hij daartoe ook de gelegenheid krijgt, hangt nogal sterk af van het beleid van de voorzitter.

Het trof mij dat tijdens de zittingen die ik bijwoonde - ondanks de professionele en vriendelijke bejegening (of wellicht juist daardoor) - er niet steeds sprake was van een open en effectieve uitwisseling van informatie tussen de procesdeelnemers. De voorzitter gaat snel over tot het feitenonderzoek dat gericht is op het bewijs van de feiten in de tenlastelegging. Ik kreeg de indruk dat de verdachte met zijn soms beperkte begripsvermogen en nerveus als hij is onder de indruk van de omgeving en de spanning vaak verre van optimaal op vragen antwoordt. Als specifiek voorbeeld verwijs ik naar de column van Folkert Jensma in NRC van 12 oktober 2019.

Kopschuwe rechters

Hoewel rechters dat ook zien, blijven ze naar mijn (beperkte) waarneming vaak binnen de gebruikelijke routine en gaan ze maar zelden de echte confrontatie aan. Ook dat is niet zo vreemd. In een interview legde Tijn van Osch, voorzitter van het Hof van Discipline, de vinger op een teer punt in de verhouding tussen rechters en advocaten. Hij wijst op het misverstand dat sommige advocaten menen dat de rechter op een zitting niets mag zeggen waaruit blijkt hoe hij over 'de zaak' denkt. Daarbij maakt het geen wezenlijk verschil of het over strafrecht gaat dan wel andere rechtsgebieden, maar in een strafproces speelt het meer dan elders. Iemand is pas schuldig als hij is veroordeeld, dus de rechter moet in zekere zin doen alsof iemand onschuldig is, ook al blijkt het tegendeel in overstelpende mate uit het dossier dat hij heeft gelezen.

Die spagaat is lastig vol te houden. Daarom begint een behandeling meestal met de vraag: klopt het wat u ten laste wordt gelegd? Als het antwoord dan bevestigend luidt, heeft de rechter meer ruimte. Als het antwoord ontkennend luidt, kan de rechter vragen stellen vanuit de gedachte dat het bewijs nog op tafel moet komen. In een eerlijk proces moet de rechter naar mijn opvatting aan de verdachte al het belastend bewijs, dat je straks in een vonnis gaat gebruiken, voorhouden om hem de kans te geven daarop te reageren: klopt het dat, enzovoorts.

Natuurlijk moet de rechter ook letten op ontlastende feiten, maar dat gaat op dezelfde manier. Zo kun je met een confrontatie een behandeling heel transparant en doeltreffend maken, maar alleen als de rechter daarin niet wordt gehinderd door de (onjuiste) opvatting van advocaten dat hij dan niet meer onpartijdig is. Het instituut van de wraking is voor de handhaving van de onpartijdigheid van de rechter van groot belang, maar er kan ook misbruik van worden gemaakt. Het gevolg hiervan is naar mijn inschatting dat rechters daardoor kopschuw worden en dat de waarheidsvinding daaronder gaat lijden. Nu de inrichting van het strafproces aan herziening toe is, zou de (inderdaad: civiele) gedachte van een meer contradictoir proces wellicht overweging verdienen.

Open communicatie stelt de verdachte op z'n gemak

Een ontkennende verdachte mag ook ter zitting zijn mond houden, maar hij moet wel adequaat kunnen reageren op alles wat tegen hem kan worden gebruikt en de kans krijgen zich daartegen te verweren als hij dat wil. Dat betekent naar mijn mening dat het beter is de verdediging aan het woord te laten tijdens de behandeling van de feiten en niet pas na het requisitoir. En dat brengt weer mee dat het OM ook de kans moet krijgen om tijdens de behandeling van de feiten niet alleen vragen te stellen, maar ook stelling moet nemen. Daardoor kan het OM de verdediging in een vroeg stadium op de zwakke punten wijzen die wellicht ter zitting om een grondige bespreking vragen, terwijl al het ander bewijsmateriaal wat minder aandacht behoeft.

Het zou misschien nog beter gaan als de voorzitter niet met de feiten begint, maar met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Die krijgen dan eerst aandacht waardoor de bespreking van de feiten wellicht beter gaat omdat de persoon van de verdachte meer uit de verf is gekomen. Dan zou bijvoorbeeld goed in beeld zijn gekomen dat de verdachte niet in staat is tot adequate antwoorden als gevolg van een cognitieve beperking. Of er zou gebleken zijn als gevolg van welke persoonlijke omstandigheden de verdachte tot delicten is gekomen. De kans dat de verdachte bij de ondervraging over de feiten meer op zijn gemak is, neemt volgens mij toe als je de volgorde hebt omgedraaid.

Hoe een stevige opmerking kan leiden tot het authentieke verhaal

Ik sluit niet uit dat in bepaalde gevallen een andere aanpak van het strafproces waarin de persoon van de verdachte eerst aandacht krijgt, de voorkeur verdient omdat daardoor ontkenningen op de zitting zullen afnemen. Ik besef natuurlijk ook wel dat er verschillende soorten van ontkenning zijn, waarbij de stellige ontkenning “ik ben echt onschuldig” het ene, en de ontkenning tegen beter weten in het andere uiterste is. Het zou interessant zijn in verschillende gevallen ook een andere wijze van behandeling toe te passen die aan de aard van de ontkenning recht doet. Ik vond een knipsel in het archief van de mij (en vele anderen) zo dierbare Jan Leijten die in zijn conclusies heel vaak aandacht vroeg voor een andere manier van kijken. Iemand had in strafrechtelijke zin iets stoms gedaan, maar hij weigerde daarover een verklaring af te leggen. De politierechter ondervroeg hem ter zitting, maar kreeg weinig respons. Totdat hij de verdachte toesnauwde: “Zeg toch gewoon dat je spijt hebt, lul.”

Juist het gebruik van dat platte woord uit de mond van een rechter, haalde de verdachte uit zijn comfortzone en bracht hem wellicht ertoe zijn authentieke verhaal te vertellen. Ik wil echter niet pleiten dan maar veelvuldig gebruik te maken van dit soort taal in de rechtszaal. De verruwing van het taalgebruik en van de omgangsvormen gaat mij al veel te snel.

Ik zou rechters en advocaten echter wel willen aansporen die overdreven gevoeligheid voor directe en stevige vragen of opmerkingen in het belang van een goed onderzoek te overwinnen. Tijn van Osch heeft echt een punt. Er zou meer begrip moeten zijn tussen rechters en advocaten die ieder een andere verantwoordelijkheid hebben. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat zij in alle vrijheid mogen vragen en zeggen wat zij in het belang van het onderzoek nuttig vinden - zonder dat ze bij voorbaat in de een of andere hoek worden gezet en daarmee belemmerd raken in het optimaal vervullen van hun taak in het proces.

Boven alles lijkt het mij van groot belang dat de verdachte zijn verhaal kan vertellen zonder daarin belemmerd te worden door formaliteiten. Om nogmaals met Leijten te spreken: "We need stories".

Lees ook:


Fred Hammerstein was tot 2016 raadsheer in de Hoge Raad. Van 2013 tot 2015 bekleedde hij de CPO-wisselleerstoel.

Bekijk het cursusaanbod van het CPO