"Niet met redenen omkleed: de vernietiging van arbitrale vonnissen"
Een arbitraal vonnis kan in de regel pas worden vernietigd als het 'niet met redenen omkleed' is. Toch kunnen ook gebrekkig gemotiveerde vonnissen in aanmerking komen voor vernietiging, legt René Klomp uit.
Partijen die voor arbitrage hebben gekozen, procederen kennelijk liever niet bij de overheidsrechter. Dat is hun goed recht. Sinds lang is arbitrage als alternatief voor overheidsrechtspraak algemeen aanvaard. Toch heeft de wetgever het nodig gevonden dat er wel enig toezicht op de arbitragepraktijk wordt uitgeoefend. Dit toezicht is terug te vinden in de wettelijke regeling van arbitrage in het vierde boek van het Wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering, art. 1020 e.v. Onderdeel van deze regeling is een beperkt aantal gronden waarop een arbitraal vonnis kan worden vernietigd. Een van die gronden is de motivering. Artikel 1065 lid 1 onder d Rv bepaalt dat het arbitrale vonnis dat niet overeenkomstig het in artikel 1057 Rv bepaalde is ondertekend of niet met redenen is omkleed, vernietigd kan worden. Het uitgangspunt is dat de overheidsrechter geen verkapt hogerberoepsrechter mag zijn. Dus de overheidsrechter kan niet worden gevraagd of het arbitrale vonnis voldoende begrijpelijk gemotiveerd is. Het vereiste dat het arbitrale vonnis ‘met redenen omkleed’ moet zijn, is dus niet meer dan een (zeer) marginale toets.
De in de jurisprudentie ontwikkelde norm
De Hoge Raad heeft in een aantal arresten een nadere invulling gegeven aan het vereiste dat een arbitraal vonnis ‘met redenen omkleed’ moet zijn.
In HR 25 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4947 (Benetton/Eco Swiss) oordeelt de Hoge Raad kort maar krachtig:
"Onderdeel 2 richt motiveringsklachten tegen rov. 9.2 en 9.3, waarin het Hof heeft geoordeeld dat het scheidsgerecht zijn door het Hof vermelde oordelen van voldoende motivering heeft voorzien. Volgens art. 1065 lid 1, aanhef en onder d, Rv. kan vernietiging van een arbitraal vonnis plaatsvinden op de grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed. Vernietiging op deze grond is slechts mogelijk wanneer motivering ontbreekt, en is dus niet mogelijk in gevallen van ondeugdelijke motivering. Aan de rechter komt niet de bevoegdheid toe om op deze vernietigingsgrond een arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toetsen. Hierop stuiten de klachten af, nu het Hof heeft geoordeeld dat het scheidsgerecht zijn oordelen heeft gemotiveerd. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering."
Duidelijke taal: een arbitraal vonnis mag door de overheidsrechter niet op zijn inhoud worden getoetst. Vernietiging is slechts mogelijk wanneer een motivering ontbreekt en dus niet wanneer de motivering slechts ondeugdelijk is.
Uit de lagere jurisprudentie blijkt vervolgens een zekere behoefte om de norm enigszins op te rekken, zie bijvoorbeeld Rb Utrecht, 16 oktober 2002.[1] Aan de rechtbank werd een arbitraal vonnis ter vernietiging voorgedragen wegens onder andere een ‘apert onjuiste motivering’. De rechtbank overweegt dat vernietiging slechts mogelijk is ‘wanneer motivering ontbreekt of de motivering als hoogst ondeugdelijk moet worden aangemerkt’ (cursivering toegevoegd). En dat was naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Annotator Ten Cate juicht het toe dat de rechtbank niet alleen een afwezige, maar ook een hoogst ondeugdelijke motivering als een grond voor vernietiging formuleert. Dat de rechtbank vaststelde ‘dat het onderhavige arbitrale vonnis uitvoerig en begrijpelijk is gemotiveerd’ kan op minder enthousiasme van hem rekenen: "Wellicht had dat iets marginaler gekund", aldus Ten Cate.
De Hoge Raad blijkt niet ongevoelig voor de stemmen in de literatuur. In 2004 zet de Hoge Raad de deur op een kier. Er is, aldus de Hoge Raad, behoefte aan een ‘nadere precisering’ van eerdere uitspraken. In HR 9 januari 2004 (Nannini/SFT)[2] oordeelt de Hoge Raad:
"De wetgever heeft de mogelijkheid van aantasting van arbitrale beslissingen beperkt willen houden en heeft een motiveringsgebrek op zichzelf niet als nietigheidsgrond willen aanvaarden. Zoals het hof in zijn rov. 9.1 heeft overwogen, hangt het antwoord op de vraag hoe expliciet de uitspraak van arbiters over een aan hun oordeel onderworpen punt moet zijn om een arbitraal vonnis niet aan nietigheid bloot te doen staan af van de aard van dat punt, gezien in het geheel van de aan arbiters voorgelegde rechtsstrijd (HR 30 december 1977, NJ 1978, 449). Bij zijn onderzoek of er grond voor vernietiging bestaat, moet de rechter terughoudendheid betrachten. Deze regel hangt onder meer hiermee samen dat een vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep, en dat het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen (vgl. HR 17 januari 2003, RvdW 2003, 17). Voor de toepassing van art. 1065 lid 1, aanhef en onder d, Rv. - inhoudende, voor zover thans van belang, dat vernietiging van een arbitraal vonnis kan plaatsvinden op de grond dat dit niet met redenen is omkleed - heeft de Hoge Raad geoordeeld dat vernietiging op deze grond slechts mogelijk is wanneer motivering ontbreekt, en dus niet in gevallen van ondeugdelijke motivering. Aan de rechter komt niet de bevoegdheid toe om op deze vernietigingsgrond een arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toetsen (HR 25 februari 2000, NJ 2000, 508). Dit oordeel behoeft nadere precisering aldus, dat met het ontbreken van een motivering op één lijn gesteld moet worden het geval dat weliswaar een motivering gegeven is, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet te onderkennen valt."
Het op één lijn stellen van de motivering waarin enige steekhoudende verklaring niet valt te onderkennen met het ontbreken van een motivering, is het begin van een inhoudelijke toetsing van arbitrale uitspraken. Maar wat is dat precies, een motivering waarin enige steekhoudende verklaring niet valt te onderkennen? Is dat hetzelfde als een oordeel van een gerechtshof dat volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk is? Of is dat een te ruime toets?
Ongetwijfeld mede geïnspireerd door de hierboven geciteerde uitspraak van de Hoge Raad en met toepassing van het door de Hoge Raad geformuleerde criterium, vernietigt het Amsterdamse hof in 2005 een vonnis van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, Hof Amsterdam 9 juni 2005 (Kers/Rijpma)[3]. Rijpma heeft Kers ingeschakeld voor de verbouwing van zijn woning. Rijpma is van mening dat Kers een asbesthoudende binnenschoorsteenpijp ondeskundig heeft afgebroken, waardoor de woning is besmet met asbest. Rijpma vordert schadevergoeding. Rijpma heeft zijn stellingen onderbouwd met een tweetal deskundigenrapporten dat de NVN-norm 2939 tot uitgangspunt heeft genomen. De Raad van Arbitrage voor de Bouw heeft Kers, mede aan de hand van genoemde rapporten, veroordeeld tot betaling van een (klein) deel van de gevorderde schade. Rijpma vordert bij de overheidsrechter vernietiging van het vonnis van de Raad. Het Hof Amsterdam constateert dat de ‘voornorm’ NVN 2939 slechts een werkwijze voorschrijft voor de bepaling van de concentratie van asbestvezels in ‘werkpleklucht’. Het Hof vindt het onbegrijpelijk dat de Raad van Arbitrage deze norm tot uitgangspunt heeft genomen bij de beoordeling van de vraag of de in de woning van Rijpma voorkomende concentratie aan asbestvezels een gevaar voor zijn gezondheid en die van zijn gezin kon opleveren. "In zoverre valt in de door de arbiters gegeven motivering op dit punt geen steekhoudende verklaring voor de gegeven beslissing te ontwaren", aldus het hof (r.o. 4.7). Bovendien hadden de arbiters volgens het hof ten onrechte geen aandacht besteed aan een van de essentiële stellingen van Rijpma, namelijk dat er een risico van re-emissie (het risico dat asbeststof die is neergeslagen weer in de lucht komt) bestond.
"In het licht van het voorgaande is de conclusie dat in het arbitraal appelvonnis op essentiële onderdelen een motivering ontbreekt, althans dat daarin niet enige steekhoudende verklaring valt te onderkennen voor de op die onderdelen gegeven beslissingen. Dat maakt het arbitraal vonnis op de voet van art. 1065 lid 1 aanhef en onder d Rv vatbaar voor vernietiging." (r.o. 4.9).
De hierboven besproken uitspraak van het Hof Amsterdam kon in de ogen van de Hoge Raad echter geen genade vinden, zie HR 22 december 2006 (Kers/Rijpma)[4].
De Hoge Raad geeft eerst de toe te passen norm weer:
"Bij de beoordeling van het tegen dit arrest gerichte middel wordt het volgende vooropgesteld. In zijn beschikking van 25 februari 2000, NJ 2000, 508, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat volgens art. 1065 lid 1, aanhef en onder d, Rv. vernietiging van een arbitraal vonnis kan plaatsvinden op de grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed, en dat vernietiging op deze grond slechts mogelijk is wanneer motivering ontbreekt, en dus niet in gevallen van ondeugdelijke motivering. Aan de rechter komt niet de bevoegdheid toe om op deze vernietigingsgrond een arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toetsen. De Hoge Raad heeft dit oordeel in zijn arrest van 9 januari 2004, NJ 2005, 190, aldus gepreciseerd dat met het ontbreken van een motivering op één lijn gesteld moet worden het geval dat weliswaar een motivering is gegeven, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet valt te onderkennen. Dit criterium moet door de rechter met terughoudendheid worden toegepast, in die zin dat hij slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. Uitsluitend indien een motivering ontbreekt, of indien een arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld, mag de rechter dit vonnis vernietigen op de in art. 1065 lid 1, aanhef en onder d, Rv. vermelde grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed."
Daarna volgt een samenvatting van de uitspraak van het hof. Waarna de Hoge Raad droog constateert:
"Aldus heeft het hof blijk gegeven van een andere opvatting over het hier aan te leggen criterium dan hiervoor in 3.3 als juist is aanvaard. Immers, ook al zou, met het hof, moeten worden aangenomen dat arbiters een verkeerde norm tot uitgangspunt van hun beoordeling hebben genomen, dan nog brengt zulks niet mee dat in de motivering van hun vonnis enige steekhoudende verklaring voor hun beslissing niet valt te onderkennen."
Kortom, de Hoge Raad fluit het hof hier terug. Indien een arbiter een in de ogen van de overheidsrechter onjuiste norm hanteert, levert dat niet reeds om die reden een arbitraal vonnis op waarin niet enige steekhoudende verklaring valt te onderkennen. Het toetsen van arbitrale uitspraken moet, aldus de Hoge Raad, terughoudend gebeuren. Alleen als een vonnis zó gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld, mag een arbitraal vonnis worden vernietigd. Snijders parafraseert dit als ‘hoogst ondeugdelijk gemotiveerd’.[5]
Op basis van een niet uitputtend onderzoek kom ik tot het (daarom voorzichtige) oordeel dat de door de Hoge Raad in 2006 geformuleerde norm met instemming wordt toegepast in de lagere jurisprudentie. Zie bijvoorbeeld Hof Den Bosch 24 januari 2017 (Unis Group/[Schoonmaakbedrijf])[6] en Hof Den Haag 10 mei 2016 (Minera Santa Fe/Qisheng Resources).[7] Dit laatste arrest is mijns inziens een goed voorbeeld van de wijze waarop de lagere rechter met de door de Hoge Raad geformuleerde norm omgaat. Het hof formuleert onder verwijzing naar de drie hierboven geciteerde uitspraken van de Hoge Raad de daarin geformuleerde norm. Vervolgens overweegt het hof:
"Het eerste gebrek bestaat volgens MSF hierin dat het arbitraal vonnis geen motivering bevat ten aanzien van de bepaling van de hoogte van de schade, dan wel een motivering die zo gebrekkig is dat deze met een ontbrekende motivering op één lijn moet worden gesteld. MSF heeft daartoe aangevoerd dat de arbiter bij de bepaling van de schadevergoeding ervan uit is gegaan dat de Carmen-erts kon worden doorverkocht op de Chinese ijzerertsmarkt, dat de arbiter in het vonnis aangeeft dat hij zich daarbij met name heeft gebaseerd op Tucker 2, en dat [general manager] 3 daarbij slechts een ondergeschikte rol heeft gespeeld. Als moet worden aangenomen dat [general manager] 3 slechts van ondergeschikte en niet van doorslaggevende betekenis was, dan bevat het arbitraal vonnis geen steekhoudende verklaring voor de beslissing omtrent de schadevergoeding, aangezien in Tucker 2 geen grondslag kan worden gevonden voor het oordeel dat de mogelijkheid bestond om Carmen-erts op de Chinese markt aan eindgebruikers door te verkopen in de relevante periode, aldus MSF.
Het hof is van oordeel dat de arbiter in zijn vonnis in de overwegingen 87 t/m 167 voldoende (uitgebreid) heeft gemotiveerd waarom hij tot het oordeel is gekomen dat de Carmen-erts verhandelbaar was en hoe hij de waarde daarvan heeft bepaald. Gelet op de hiervoor beschreven maatstaf (zie r.o. 29) is er geen aanleiding om te oordelen dat het arbitraal vonnis ten aanzien van de schade niet met redenen is omkleed in de zin van artikel 1065, lid 1, aanhef en onder d: datgene wat MSF heeft aangevoerd (weergegeven in r.o. 31) is - wat er verder ook van zij - onvoldoende om te oordelen dat de gegeven motivering zodanig is dat daarin niet enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing valt te onderkennen."
Met de nodige terughoudendheid oordeelt het hof dat het arbitraal vonnis ‘voldoende (uitgebreid)’ is gemotiveerd en dat datgene wat Minera Santa Fe heeft aangevoerd ‘- wat er ook van zij –’ onvoldoende is om te oordelen dat de gegeven motivering zodanig is dat daarin niet enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing valt te onderkennen.
Voor een (betrekkelijk zeldzaam) geval waarin een overheidsrechter van oordeel is dat de motivering van een arbitraal vonnis zo gebrekkig is dat deze op één lijn moet worden gesteld met een geheel ontbrekende motivering, zie Rb Amsterdam 7 december 2011 (Ballast Nedam/Bauunternehmung)[8]. Het geschil gaat om de vraag of partijen een van artikel 6:92 lid 2 BW afwijkende regeling hebben getroffen op grond waarvan niet alleen de contractuele boete kan worden gevorderd maar daarbovenop ook de geleden schade:
"In het arbitrale vonnis van 19 januari 2010 hebben arbiters allereerst overwogen dat moet worden beslist of partijen met de bepaling in artikel 5 lid 4 van de inschrijvingsovereenkomst een van artikel 6:92 lid 2 BW afwijkend beding zijn overeengekomen. Hieromtrent oordelen arbiters dat zij deze contractsbepaling niet zo 'lezen' dat 'daarmee sprake is van een expliciete afwijking van de wettelijke regeling'. Daartoe overwegen arbiters dat artikel 5 lid 4 ook zo kan worden gelezen 'dat alleen het meerdere boven de boete als schade kan worden gevorderd', waaraan zij toevoegen dat zij deze lezing weliswaar het 'meest plausibel' achten, maar dat ook kan worden verdedigd 'dat boete en schade alleen alternatief kunnen worden gevorderd, dus boete of schade'. Arbiters overwegen vervolgens dat, omdat bij 'een dergelijke onduidelijkheid niet eenduidig [kan] worden vastgesteld dat en hoe van de wettelijke regeling wordt afgeweken', de wettelijke regeling moet worden gevolgd. Daarop concluderen arbiters dat 'dit in dit geval' meebrengt dat in de schadestaatprocedure aan Ballast Nedam nooit meer kan worden toegewezen dan hetgeen 'aan schade resteert na aftrek van die boete'. Aangezien uit de gedingstukken echter blijkt dat partijen in de schadestaatprocedure bij arbiters, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, de uitleg van artikel 5 lid 4 uitdrukkelijk en uitvoerig tot onderwerp van het debat hebben gemaakt, kan er geen sprake zijn van een steekhoudende motivering waar, zoals hier het geval is, een beslissing daaromtrent zonder enige motivering, welke ontbreekt, in het midden wordt gelaten. Verder verdraagt het oordeel van arbiters, dat alleen de schade voor zover deze meer bedraagt dan de boete voor vergoeding in aanmerking komt, zich, zonder nadere motivering, welke (eveneens) ontbreekt, niet tot de wettelijke regeling van artikel 6:92 lid 2 BW, waarin cumulatie van boete en schadevergoeding immers is uitgesloten. In zoverre is de door arbiters gegeven gedachtegang derhalve innerlijk tegenstrijdig, zodat deze de beslissing(en) van arbiters niet kan dragen. De motivering van arbiters is dan ook zo gebrekkig, dat deze op één lijn moet worden gesteld met een geheel ontbrekende motivering. Dit betekent dat de beslissing in het arbitrale vonnis van 19 januari 2010 dat Ballast Nedam geen aanspraak heeft op schadevergoeding aangezien het door arbiters vastgestelde schadebedrag lager is dan de reeds toegewezen boete, niet in stand kan blijven."
Herziening van het arbitragerecht
Op 1 januari 2015 is het Nederlandse arbitragerecht herzien. Een van de nieuwigheden is dat partijen ervoor kunnen kiezen dat er in het vonnis geen gronden voor de beslissing hoeven te worden gegeven, art. 1057 lid 5 sub e Rv. Partijen moeten dat wel schriftelijk overeenkomen en dat kan pas nadat de arbitrage aanhangig is gemaakt. De reden ligt voor de hand: het bespaart kosten. Hoewel artikel 1065 lid 1 sub d er niets over zegt, zal de wettelijke regeling zo moeten worden begrepen dat als partijen ervoor kiezen dat het arbitrale vonnis niet hoeft te worden gemotiveerd, dit voor de verliezende partij geen grond oplevert alsnog vernietiging van het arbitrale vonnis te vorderen omdat het niet met redenen is omkleed.
Conclusie
De wettelijke norm is dat een arbitraal vonnis ‘met redenen omkleed’ moet zijn. Dat betekent niet dat slechts een arbitraal vonnis dat in zijn geheel niet is gemotiveerd voor vernietiging in aanmerking komt. Ook indien een arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld, mag de rechter dit vonnis vernietigen. Indien slechts een deel van een arbitraal vonnis niet of zo gebrekkig als in bovengenoemde zin is gemotiveerd, dan wordt het vonnis in beginsel slechts gedeeltelijk vernietigd (art. 1065 lid 5 Rv). Wanneer er wel of niet moet worden vernietigd, wordt tot op zekere hoogte aan de lagere rechtspraak overgelaten. Dat levert een mooie paradox op: arresten van hoven met betrekking tot een beroep op de vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 sub d Rv moeten natuurlijk wel goed gemotiveerd zijn.
Deze column verscheen eerder in 'Motiveren. Over het motiveren van rechterlijke uitspraken. Bundel ter gelegenheid van het afscheid van mr. Gemmie van der Reep als senior raadsheer in het Gerechtshof Amsterdam' (Nijmegen 2017).
[1] Tijdschrift voor Abitrage 2004, 15, m.nt. W. ten Cate.
[2] NJ 2005, 190, m.nt. H.J. Snijders.
[3] Tijdschrift voor Arbitrage 2006, 26, m.nt. H.L.J. Roelvink.
[4] ECLI:NL:HR:2006:AZ1593, NJ 2008, 4.
[5] H.J. Snijders, Nederlands Arbitragerecht. Een artikelsgewijs commentaar op de art. 1020-1076 Rv, 3e druk, Kluwer, Deventer 2007, p. 317.
[6] ECLI:NL:GHSHE:2017:226.
[7] ECLI:NL:GHDHA:2016:3324. Twee andere recente voorbeelden zijn Hof Amsterdam 17 januari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:140 (X/Hobaho) en Hof Amsterdam 25 april 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1496 (Swatch/Tiffany).
[8] ECLI:NL:RBAMS:2011:BV3821.
Lees ook:
- Mr. René Klomp: "Waar moet je op letten bij het opstellen van een vaststellingsovereenkomst?"
- Mr. René Klomp: "Recht op nakoming jegens een kunstenaar: de zaak Kreuk/Vo"
- Mr. Jozua van der Beek: 'Modernisering civiel bewijsrecht: komt de waarheid beter aan het licht?'
Mr. René Klomp is raadsheer-plaatsvervanger bij het Gerechtshof Amsterdam. Voor het CPO verzorgt hij cursussen op het gebied van het verbintenissenrecht.