"Is er nog wel sprake van één onrechtmatige daad?"

Datum bericht: 17 december 2019

René Klomp

In het privaatrecht dreigt een vergaande fragmentering, stelt CPO-docent en raadsheer-plaatsvervanger René Klomp. Dat gebeurt door steeds meer subcategorieën te onderscheiden waar bijzondere, toegespitste normen op van toepassing zijn.

Die fragmentering komt de rechtszekerheid en daarmee de voorspelbaarheid van het recht niet ten goede. Ik hoor vaak van advocaten dat het voor hen toch altijd weer een verrassing is om een vonnis te lezen. Dat is toch vreemd?

De fragmentering is goed te illustreren aan de hand van de onrechtmatige daad. Is er nog wel sprake van één onrechtmatige daad? Dat lijkt al lang niet meer het geval. We kennen onderscheid tussen beroepsaansprakelijkheid, sport-en-spelsituaties, werkgeversaansprakelijkheid, aansprakelijkheid van ouders voor onrechtmatige daden van hun minderjarige kinderen, enzovoorts. Deels valt deze fragmentering te herleiden tot wettelijke categorieën. Het voordeel daarvan is dat in ieder geval iedereen weet waar hij aan toe is. Maar zodra er in de rechtspraak met verdere onderscheidingen wordt gewerkt, verdwijnt al snel het overzicht bij de gemiddelde jurist, laat staan dat een niet-jurist nog weet waar hij aan toe is. Dat komt natuurlijk de billijkheid in een concreet geval ten goede, maar wat verloren gaat is de rechtszekerheid en daarmee de voorspelbaarheid van het recht. Het is een fundamenteel recht dat mensen moeten kunnen weten waar ze aan toe zijn en met al te subtiele jurisprudentiële onderscheidingen is dat niet het geval.

Natuurlijke ontwikkeling

Een oplossing is echter niet zo makkelijk. Voor een deel is het een natuurlijke ontwikkeling: het maken van categorieën en subcategorieën – en daar dan weer uitzonderingen op formuleren – gaat min of meer vanzelf en is eigen aan een jurist. Niet voor niets is een bekend adagium in het onderwijs: qui bene distinguit bene docet ('wie goed onderscheidt, onderwijst goed’). En Anglo-Amerikaanse juristen groeien op met de nobele kunst van distinguishing. De ontwikkeling is dus misschien wel onvermijdelijk, maar het blijft zaak de algemene rechtsbeginselen in beeld te houden, zoals: ieder draagt zijn eigen schade, niemand behoort zich te kunnen beroepen op een eigen ongeoorloofde handeling, afspraken moeten worden nagekomen.

Pietepeuterige vragen

In mijn proefschrift – over de discussie die in de negentiende eeuw is gevoerd over het opheffen van het onderscheid tussen handelsrecht en burgerlijk recht – ging ik ook al in op dit thema. Het resultaat van die discussie was dat het handelsrecht als een apart, los van het burgerlijk recht bestaand rechtssysteem is verdwenen en is opgegaan in een algemeen privaatrecht. De bijzondere regels voor kooplieden werden ofwel afgeschaft ofwel ook op niet-kooplieden van toepassing verklaard. En dat blijkt dus heel goed te werken. Maar de laatste tijd zie je een terugkeer van het onderscheid. Neem de invoering in 2002 van de wettelijke handelsrente naar aanleiding van een Europese richtlijn. Was het nu echt nodig in deze richtlijn dit onderscheid te introduceren? De wettelijke rente zoals die bestond voor 2002 functioneerde volgens mij prima. Met de introductie van de wettelijke handelsrente werd het plotseling van belang na te gaan of er gewone wettelijke rente was verschuldigd of wettelijke handelsrente, een bron voor pietepeuterige vragen, procedures en afgeleide geschillen. Dat lijkt me dus een ongelukkige ontwikkeling.

Overwegingen

Als CPO-docent wijs ik cursisten op dit thema. In de cursussen vestig ik vooral de aandacht op de overwegingen van de Hoge Raad die beginnen met "Vooropgesteld moet worden dat…" of woorden van gelijke strekking. Dan formuleert de Hoge Raad eerst de hoofdregels die de algemene richting aan geven. Prima. Helaas volgen er dan vaak allerlei subtiele subregels waarvan je je kan afvragen of ze altijd even noodzakelijk zijn.

Lappendeken

In Europees verband constateer ik ook veel fragmentering. Uiteindelijk zou het mooi zijn om te streven naar één Europees BW. Maar dan wel met de gelijktijdige introductie van één hoogste Europese rechter, want zonder hoogste rechtscollege blijft het een lappendeken. Het ligt voor de hand dat de Europese Unie dat moet gaan realiseren, maar dat zie ik nog niet zo snel gebeuren. Ik zie meer progressie bij een ander streven. Zowel de wetgever als de rechterlijke macht willen zo helder mogelijke taal gebruiken. "’t is ’n Wetgever niet geoorloofd verkeerd begrepen te worden", aldus Multatuli. En dat geldt natuurlijk ook voor de rechtspraak.

Dit artikel is een bewerking van een interview dat eerder is verschenen in het CPO-magazine Verder.

Lees ook:


René Klomp is raadsheer-plaatsvervanger bij het Gerechtshof Amsterdam. Voor het CPO verzorgt hij de webinars Actualiteiten Burgerlijk recht.