De herinneringen van Dries van Agt

Dries van Agt in zijn werkkamer
De Nijmeegse hoogleraar Jurgens (handelsrecht), een huisvriend van mijn ouders, heeft mij bij de lurven gevat en meegenomen naar Nijmegen en daar ingeschreven in de rechtenfaculteit."
Naam
Dries van Agt, oud-premier en alumnus

Ter ere van 'Op naar 100' klom oud-premier en alumnus Dries van Agt in de pen om zijn herinneringen aan de rechtenfaculteit te delen.

Waarom heb ik gekozen voor de rechtenfaculteit in Nijmegen?

Heel lang ben ik in dubio gebleven over welke studie en aan welke universiteit. De Nijmeegse hoogleraar Jurgens (handelsrecht), die een huisvriend was van mijn ouders, heeft mij uiteindelijk bij de lurven gevat, en meegenomen naar Nijmegen en daar ingeschreven in de rechtenfaculteit. Sindsdien vertel ik met nadruk, aan wie het maar horen wil, hoezeer ik met die studiekeuze in mijn nopjes ben, om niet te zeggen in de zevende hemel.

Wat is mij van mijn studententijd het meest bijgebleven?

Niet de groentijd, al ervoer ik die als een horreur. Maar wel de ceremoniën bij mijn installatie in bestuursfuncties binnen het studentencorps. Twee maal ben ik praeses van de senaat geweest: in het studiejaar 1952/1953 en in de tweede helft van het studiejaar 1953/1954. Als senator moest je toen allereerst op bezoek bij een aantal dignitarissen in de stad, bij de burgemeester natuurlijk maar ook bij de deken van Nijmegen als hoogste clerus, ook bij de hoogste militaire gezagsdrager. Die zetelde in de toen nog functionerende Snijderskazerne. We kleedden ons piekfijn in jacquet en bijbehorende hoge hoed. Zo ook naar de kazernecommandant. Uit eerbied betraden we zijn kantoor bloothoofds. Dit hoefde voor deze hoge geüniformeerde niet. “Heren, dekt uwe hoofden”, sprak hij bij de begroeting. Toen gebeurde er iets koddigs. Voor een van ons bleek de meegebrachte hoed veel te groot want die zakte royaal over zijn oren, tot enorme pret natuurlijk van alle daar aanwezigen, de stramme kolonel incluis. Zomaar wat voorvallen, kortom ik heb een heerlijke studententijd gehad.

Het volgen van colleges ervoer ik als een intellectueel feest. In mijn herinnering spanden de hoogleraren Charles Petit (burgerlijk recht) en Dick van Eck (strafrecht) de kroon. Dankzij de faculteit heb ik interessant werk kunnen doen in diverse banen: als advocaat, als ambtenaar met opdrachten tot wetgeving op de ministeries van Landbouw en Justitie, als hoogleraar strafrecht in Nijmegen, als minister van Justitie in twee kabinetten, als preadviseur van de Vereniging van Agrarisch Recht en voor de Nederlandse Juristen Vereniging en als premier in riskante kamerdebatten.

Toen ik naar Nijmegen kwam, was de universiteit slecht behuisd: de oorlog met zijn bombardementen was nog maar net voorbij. Van het gebouwencomplex op de huidige campus stond nog geen enkel onderkomen overeind, er was geen aula, die benaming waardig, en geen bestuursgebouw, faculteiten speelden leentjebuur met elkaar. Een gezellige rommelboel was het. Ingrijpende veranderingen kwamen er pas met de komst van de B-faculteit, de medische vooral.

Dries van Agt met zijn vrouw

Mijn vrouw Eugenie, ook rechtenstudente, kwam tegelijk met mij in de Senaat van het corps. Zij nam daar de zetel in waarvoor de Meisjesclub statutair iemand mocht aanwijzen.

Wij verzorgden samen het secretariaat.

Ik was de enige niet die belangstelling voor haar kreeg maar ik heb de competitie om haar uiteindelijk wel gewonnen. Voor ons beiden was het een avontuurlijke keuze plaats te nemen in de Senaat.

Onze praeses van toen (Fons van der Stee) heeft vele jaren later waardevolle diensten aan mij geleverd als minister van Landbouw en later zelfs van Financiën in kabinetten die op mijn naam zijn komen te staan.

Eugenie is als prille meester in de rechten benoemd in de staf van de directeur van de Raad voor de Kinderbescherming in Den Bosch. In die functie bereidde zij de adviezen voor die de raad uitbracht aan de rechtbank in zaken omtrent echtscheiding, alimentatie en toewijzing van gezag van kinderen. Doordat ik in diezelfde tijd als advocaat werkte in Eindhoven en daar bijna alle pro deo zaken deed, kwamen wij wel eens elkaar tegen voor de Bossche rechtbank. Zo gebeurde het nogal eens dat ik een pleidooi kwam houden voor toewijzing van het gezag na scheiding aan de vader en dan kwam de Kinderbescherming aan het woord, die met Eugenie als woordvoerster van de Raad een geheel ander advies uitbracht dat haaks op mijn bewogen pleidooi stond. De rechter of rechters die wel enige weet ervan hadden hoe wij ons tot elkaar verhielden, vonden dit soms wel vermakelijk.

Wij trouwden in november 1958 en gingen wonen in Den Haag waar ik toen al dienst deed op het Ministerie van Landbouw. Eugenie gaf toen haar baan in Den Bosch op. Zij werd mijn onbezoldigde adviseur. Haar juridische opleiding kwam haar daarbij wel te stade, vooral toen ik later minister van Justitie werd en minister-president. In juridische kwesties waren haar raadgevingen vaak heel relevant en waardevol. Te betogen valt dat haar invloed op de wetgeving uit die tijd die van de parlementariërs van toen overtreft.

Waarom ben ik na de advocatuur naar Den Haag vertrokken?

Bij deze getuig ik ervan dat ik van dat prachtige beroep met volle teugen heb genoten. Maar het lukte mij niet te leren hoe je rekeningen moet uitschrijven voor je bemoeiingen.

Dit maakte mij ongeschikt als toekomstige compagnon in de maatschap. Als departementsambtenaar zou die handicap mij niet dwarszitten. En in Den Haag stond mij een betere salariëring te wachten dan in die vorige baan. Inhoudelijk ben ik trouwens evenmin teleurgesteld in Den Haag. Zowel op Landbouw als (vooral) Justitie heb ik gewerkt aan wetgeving. Dat is goudmijnwerk dat opperste voldoening geeft.

De overdracht  van het ministerschap in Den Haag maakte ik alleen, mijn meisje en de drie kinderen bleven in Nijmegen achter. Hiertoe besloten wij samen in de verwachting dat het aankomende kabinet niet lang zou leven. Waarom zouden we het dan onze kinderen aandoen van school te moeten verkassen en hun vriendjes in Nijmegen te verlaten. Het kabinet-Biesheuvel strandde inderdaad al na ruim een jaar. Maar in het kabinet-Den Uyl dat erop volgde in mei 1973 werd ik ook opgenomen, als vice-premier en wederom minister van Justitie. Dit kabinet hield het vier jaren vol. Zo liep ons lot ons gaandeweg uit de vingers. Want er kwam niets terecht van ons besluit om twee dagen per week thuis te blijven, dit bleek ondoenlijk. Ons mooie voornemen van twee dagen thuis per week ging definitief de mist in toen ik in 1977 zelf kabinetsformateur en premier werd. Al die jaren daar is het contact beperkt gebleven tot een dagelijks uitvoerig telefoongesprek in de avonden.

Dries van Agt met zijn vrouw in de woonkamer

Vanaf juni 1971 tot november 1982 heeft Eugenie het gezin in haar eentje beredderd en de kinderen alleen opgevoed: een heroïsche prestatie, al ziet zij het zelf zo niet. Als ik soms diep in de problemen zat, zoals tijdens het dramatische Kamerdebat over de Drie van Breda, klom Eugenie in haar auto en reed in de nacht naar het slagveld in Den Haag om mij te bemoedigen: weergaloos dapper!

Eind jaren zestig kwam ik eindelijk terug naar Nijmegen om daar als wetenschappelijk hoofdmedewerker strafrecht de toenmalige hoogleraar Van Eck bij te staan. Die kwam al na korte tijd door plotseling hartfalen te overlijden, 56 jaar oud. Tot mijn enorme verbazing en vreugde werd ik tot zijn opvolger benoemd. Doceren ging mij goed af, met de studenten kon ik het goed vinden.

Helaas moest ik al luttele jaren nadien mijn leerstoel verlaten, lang voordat ik het krediet had ingelost dat in mijn benoeming besloten lag.  Tijdens de formatie van het kabinet-Biesheuvel had ik eerder al afwijzend gereageerd op het aanbod minister te worden van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, te kennen gevende dat Justitie beter bij me zou passen. Maar die post kwam pas op de allerlaatste dag van de formatie als bij toverslag beschikbaar. Vele jaren had ik dat departement als hoofdambtenaar gediend en ik was ermee verknocht geraakt. Daar zou ik mijn aan de universiteit verworven kennis optimaal kunnen benutten.

De faculteit nu. Ik heb er een hartelijk contact mee, kom vaak naar evenementen en lezingen, ook inaugurele redes en promoties. Heimwee en dankbaarheid zijn het die deze genegenheid gaande houden. Maar zeker naarmate de hoogleraren daar verdwijnen, zoals Struycken na pensionering, Maeijer door overlijden en Buruma door benoeming in de Hoge Raad, wordt de relatie toch losser.

Wat ik in mijn oude leven alsnog zou willen meemaken?

Helaas was ik (ook) absent toen mijn jongste dochter cum laude afstudeerde in mijn faculteit en ook toen mijn zoon in mijn universiteit eveneens cum laude zijn graad behaalde in de filosofie. Beide gebeurtenissen zou ik alsnog willen meemaken.