Mijn vader was getekend door het vroegtijdig overlijden van zijn vader. Hij had nog net zijn eerste college staatsrecht na zijn kandidaats gevolgd, toen zijn vader aan een longontsteking stierf. Hij was de oudste van negen kinderen en zijn moeder bleef met een karig weduwepensioen van ƒ1.400,- per jaar achter (een apart wezenpensioen was er toen niet bij). Mijn vader voelde zich zeer verantwoordelijk en studeerde snel af. Met nog geen 21 jaar was hij meester in de rechten ondanks het feit dat hij ook nog in de senaat van het corps had gezeten. Hij moest, omdat hij nog minderjarig was handlichting (rechterlijke meerderjarigverklaring) ontvangen om als advocaat (in Arnhem) te worden beëdigd. Mijn vader, en na hun huwelijk mijn ouders, droegen iedere maand bij in de kosten van het huishouden van zijn moeder tot zijn jongste broer zijn studie erop had zitten. Mijn vader had het zich eigen gemaakt om zich zeer te concentreren, of hij nu studeerde, bad, tenniste of bridgete en om geen moment onbenut voorbij te laten gaan. Als hij na thuiskomst bijvoorbeeld nog tien minuten moest wachten tot hij aan tafel kon, dan kroop hij nog vlug even achter zijn bureau. Iedere keer dat hij achter zijn bureau kroop, bad hij onder het zitten gaan het gebed, waarmee vroeger alle colleges begonnen: ”Spiritus Sancti gratia illuminet sensus et corda nostra (De genade van de Heilige Geest verlichte onze geesten en harten)”. Efficiëntie, plichtsbesef en concentratie tekenden hem. "Mirakels doelmatig" was zijn motto. Dat maakte het hem ook mogelijk om steeds tijd vrij te maken voor mensen die een beroep op hem deden en zich altijd voor de goede zaak in te zetten.
Hij was zich ervan bewust, dat mijn moeder een grotere mensenkennis had dan hijzelf. Als er iemand op bezoek kwam die bijvoorbeeld op zijn bemiddeling voor een functie hoopte, dan vroeg hij of mijn moeder een kopje koffie kon brengen en zo en passant een indruk van de betrokkene kon opdoen. Nadat het bezoek weg was, vroeg hij mijn moeder dan naar haar indruk. De hele persoon van mijn vader was doortrokken van zijn geloof en zijn toebehoren tot de Kerk wezenlijk voor hem. Toen de rechtenfaculteit nog in het centrum was gehuisvest en de studentenpastores nog op de Wilhelminasingel woonden en een kapel hadden, ging hij steeds als hij college had gegeven om 12.10 uur naar de H. Mis. Eén keer in de week ging hij dan aansluitend met pater van Waesberghe tennissen. Toen hij het kabinet Van Agt-Wiegel formeerde, ging hij ’s avonds na thuiskomst uit Den Haag door naar de parochieraad, waar hij met zijn volle inzet participeerde. Mijn vader was een echte familieman, niet alleen voor zijn broers en zussen, maar ook voor mij en Pieter en ons gezin. Praktisch ieder weekeinde kwamen mijn ouders bij ons eten en dan werden “rellen”, gebeurtenissen van de afgelopen of de komende week, uitgewisseld.