Eric Moormann over klassieke archeologie

Portretfoto Eric Moormann
Vaak wordt gezegd dat je door het verleden het heden kunt duiden, maar ik kijk door het heden juist anders naar het verleden.
Naam
Eric Moormann

Eric Moormann, hoogleraar Klassieke archeologie (2002-2021), dankt zijn internationale faam aan het duiden van het hele plaatje. Hij brengt het verhaal van de oudheid tot leven, waarbij het heden zijn blik op het verleden scherpt.

Het manuscript van zijn proefschrift was voltooid, maar het hora est nog niet uitgesproken, toen Eric Moormann een van de hoogtepunten uit zijn loopbaan beleefde. Met een stipendium van de Niels Stensen Stichting ging hij op reis. ‘De meesten gebruiken die beurs om naar een buitenlandse universiteit te gaan voor onderzoek. Maar ik besloot tot wat in de Duitse archeologie een ‘grand tour’ heet: een studiereis langs het hele Middellandse Zeegebied.’

Per openbaar vervoer verkende hij drie maanden Turkije en het Midden-Oosten en vier maanden Tunesië, Marokko, Algerije en Spanje. ‘Ik heb alle beroemde monumenten en opgravingen gezien, al het moois waarvan het nu – door alle politieke verwikkelingen – maar de vraag is wat er nog van over is. Ik koester die reisherinneringen. Voor mijn wetenschappelijke en menselijke volwassenwording was het een bijzondere ervaring.’

Wat heeft die reis u opgeleverd?

‘Een enorme kennis over heel uiteenlopende monumenten, van de prachtige middeleeuwse moskee in Damascus tot het Romeinse Palmyra in Syrië. En ik heb geleerd om te gaan met mensen uit andere culturen, me aan te passen. Ik heb onderweg geen enkele nare ervaring gehad en ben op het goede van de mens gaan vertrouwen.’

Uiteindelijk koos hij voor de GrieksRomeinse oudheid als specialisme en bracht hij de meeste tijd van zijn buitenlandse werkreizen in Italië door. Eerst als student, later als promovendus in Napels (onderzoek Pompeï), van 1992 tot 1997 als hoofd van de afdeling Oudheid van het Koninklijk Nederlands Instituut in Rome en de laatste paar zomers als leider van onderzoek aan de Via Appia.

Voor een classicus zit u weinig met de neus in de boeken, geloof ik.

‘Ik lees graag en ben dol op bibliotheken, maar voor mijn vakbeoefening is die literaire kant, het bestuderen van teksten, inderdaad minder belangrijk geweest. Ik ben ook geen hardcore veldarcheoloog geworden die het liefst de hele dag zit te graven. Om mijn nieuwsgierigheid naar de oudheid te bevredigen, benader ik een antiek object als een filoloog en probeer ik zo goed mogelijk te lezen en te begrijpen wat ik zie. Dat trekt me meer dan de technische kanten van opgravingen.’

Maar die benut u wel?

‘Jazeker. En de methoden daarvoor zijn steeds geavanceerder geworden. Toen ik als jonge student meehielp met de opgravingen achter het Canisius College werd alles nog met de hand ingemeten, opgemeten en geregistreerd. Bij ons grote NWOonderzoeksproject aan de Via Appia gebruiken we GIS-systemen en proberen we met weerstandsmetingen te bepalen waar iets interessants in de grond zit. We hebben verschillende skeletten in graven gevonden en die hebben we laten onderzoeken door natuurkundigen. Daaruit bleek dat twee ervan moeder en zoon zijn. Dat soort technisch onderzoek heb ikzelf nooit gedaan en kan ik ook niet, maar het levert voor ons wel mooie aanvullende informatie op.’

Valt aan de Via Appia nog wel iets nieuws te ontdekken?

‘Er is al veel onderzoek naar gedaan, maar tot nu toe beperkte dat zich tot één spot, een klein onderdeeltje. Wij nemen nu voor het eerst, en dat is uniek, een traject van twee kilometer onder de loep. Zo hopen we ontwikkelingen van monumenten en graven langs de weg in de loop van de tijd te traceren. We schrijven als het ware een culturele biografie van een stuk weg als pars pro toto van het geheel. Stel je voor: je wandelde daar en kijk, daar heb je het graf van meneer Jansen, en daarnaast ligt Pietersen, maar zijn graf is een stuk kleiner dan dat van Jansen, oh en bij Pietersen ligt een hele familie bij elkaar, dat graf is dus al oud en Jansen ligt er net en meteen een patser van een monument. Zo vertellen die resten van monumenten ons verhalen.’

Is er iets veranderd in hoe mensen kijken naar de oudheid?

‘Heel belangrijk is dat de klassieken niet meer die hoge ivorentorenpositie hebben die ze eeuwenlang hebben gehad. De Grieken en de Romeinen, dat was de bakermat van onze beschaving, naast de joods-christelijke traditie. Nou, tegenwoordig moeten we daar 2.500 andere culturen bijtellen. Terecht hoor, onze maatschappij is anders geworden. Maar voor mijn vak is dat een van de allerbelangrijkste ontwikkelingen, dat de klassieken niet meer zomaar een algemeen geldig belang hebben. Zelf raak je er steeds meer in thuis, terwijl tegelijkertijd de afstand tot de klassieke cultuur in de wereld om je heen groeit. Ook onder, om het maar even rot te zeggen, de elite. Want 45 jaar geleden hoefde ik bij iemand op straat ook niet aan te komen met een klassiek onderwerp. Maar nu is het ook onder het cultureel ontwikkelde deel van de samenleving niet meer vanzelfsprekend.’

Wat vraagt dat van u als oudheidkundige?

‘Ik geloof er heilig in dat die culturen ons nog steeds het nodige te zeggen hebben. Alleen moeten we nu meer ons best doen om dat verhaal over het voetlicht te brengen. Ik heb dat zelf proberen te doen door mee te werken aan publiekstentoonstellingen, zoals ‘Luxe en decadentie aan de Golf van Napels en Herculaneum’. Dat dwingt je om na te denken hoe je die tijd tot leven kunt brengen voor mensen van nu. Dat hebben we onder meer gedaan door bewust aandacht te besteden aan de posities en leefwerelden van verschillende groepen uit de toenmalige samenleving: mannen, vrouwen, kinderen en slaven. Dat zou vijftig jaar geleden één pot nat zijn geweest, of beter gezegd, exclusief mannelijk.’

Dus het heden beïnvloedt de kijk op het verleden?

‘Jazeker! Vaak wordt gezegd dat je door het verleden het heden kunt duiden, maar ik zou het soms eerder andersom willen stellen: door het heden kijk ik anders naar het verleden. Neem het debat over de slavernij en het nog steeds – heel begrijpelijk – doorsmeulende, welhaast etterende verdriet en gemis van vele generaties. Dat zet me aan het denken. We schreven en lazen over de klassieke oudheid vaak in een bijzin “daar hadden ze slaven voor”. Punt. Nu denk je toch meer na hoe je dat presenteert.’

Kunt u een voorbeeld geven?

‘We werken nu aan een tentoonstelling in Leiden over de keizers die het Colosseum hebben laten bouwen. Sinds 1990, toen in het Colosseum een inscriptie is ontdekt, weten we dat dit is gebouwd met ‘de buit uit Jeruzalem’. In 70 na Christus hebben Romeinse troepen een Joodse opstand in Jeruzalem neergeslagen en daar de beroemde tempel verwoest. Nou, bij ‘buit’ denk je misschien aan goud dat ze meegenomen hebben, maar het is veel erger, ze hebben een deel van de Joden tot slaaf gemaakt, naar Rome afgevoerd en daar als dwangarbeiders aan de bouw van het Colosseum gezet. Dat is dus met bloed, zweet en tranen van Joodse slaven gebouwd. Dat doet me denken aan de voetbalstadions die nu in Qatar worden gebouwd: hoeveel mensen zijn daar nu al niet bij omgekomen? Duizenden mannen! Zo’n vergelijking met het heden maakt dingen heel indringend en dichtbij. Zo leer je op nieuwe manieren naar hetzelfde kijken en dat vind ik een van de mooie aspecten van mijn vak. We zitten dus hopelijk niet in een ivoren toren.’

Stel nou dat mensen zeggen, in lijn met de discussie over de Coen-standbeelden: dat Colosseum moet weg.

‘Dat zal wel niemand zeggen. Maar je zou daar wel meer uitleg kunnen geven over de macabere ontstaansgeschiedenis. We hoeven ons niet de hele dag door schuldig te voelen, maar het je bewust zijn van die dingen vind ik wel belangrijk. In de oudheid zelf gebeurde het trouwens geregeld dat beelden weggehaald werden. Keizer Domitianus, die het Colosseum heeft afgebouwd, werd op een gegeven moment zo slecht gevonden dat, toen hij vermoord was, zijn herinnering officieel door de staat is uitgewist. Dat betekende dat alle inscripties en portretten van staatswege moesten worden vernietigd.’

Aan gruwelijke verhalen geen gebrek in de oudheid. Gruwel speelt op een nog andere manier een rol voor archeologen als Moormann. Veel van de objecten en gebouwen die hij onderzoekt in Pompeï en Herculaneum, zijn dankzij de alles bedekkende asregens en lavastromen bewaard gebleven voor zijn ogen. ‘Het is eigenlijk een vorm van ramptoerisme: dankzij die vulkaanuitbarsting kunnen we ons een beeld van de oudheid vormen. Het lijkt misschien sentimenteel, maar elke keer als ik in Pompeï kom, sta ik even stil bij waar ik ben, namelijk een plek die plotseling van de aardbodem verdwenen is. Dan maak ik even een geestelijke buiging.’

Wat is tijdens uw loopbaan niet gelukt of tegengevallen?

‘Dat is het project bij Nemrut Dağı in Turkije, waar ik in 2000 aan begon. Het is een heiligdom op een berg, met kolossale stenen sculpturen van Griekse, Armeense en Perzische goden. Ik zat drie zomers telkens acht weken met enkele collega’s op die berg. Diep in Koerdisch gebied en zeer geïsoleerd. Op zondag hadden we vrij en hobbelden we weleens de berg af naar het dorp, maar daar was ook niets te beleven. Op een gegeven moment dacht ik: ik kom hier niet verder, ik houd ermee op. Bovendien mochten we er niet meer komen. Na drie, vier jaar waren we opeens persona non grata. Vele jaren later heeft een collega uit Leiden daar toch een mooi project kunnen opzetten. Ik denk weleens: misschien had ik langer moeten volhouden en beter moeten nadenken alvorens te stoppen. Maar ik wist domweg niet hoe er verder te komen.’

Waar bent u het meest trots op?

‘Ik denk mijn publicatie over het Gouden Huis van Nero, een paleis met 150 kamers, vlak bij het Colosseum. Dit boek, geschreven in de voetsporen van mijn leermeester Willem Peters en samen met mijn Leidse collega Paul Meyboom, gebruikt iedereen in het vakgebied nog steeds. Trots ben ik ook op mijn boek over het beeld van Pompeï in literatuur, film en muziek. Ik hoop dat ik mijn internationale naam en faam te danken heb aan het ontsluiten van materiaal dat al wel bekend, maar nog niet of slecht beschreven is. Ik zal niet als de opgraver en dus de ontdekker van grote nieuwe sites de boeken in gaan, maar hopelijk wel op deze manier.”

Wat is uw kracht?

‘Ik heb het altijd belangrijk gevonden om objecten goed in hun cultuurhistorische context te duiden. Dat lijken kleine stapjes, maar het leidt wel tot inzicht en grotere panoramische beelden, bijvoorbeeld over het hoe en waarom van de inrichting en aankleding van huizen, paleizen en tempels. mijn kracht is: goed kijken, nadenken over wat ik waarneem en daar vragen over stellen.’

Eric Moormann gaat op 1 mei 2021 met emeritaat; vanwege corona is zijn afscheidsrede uitgesteld tot 10 juni 2022.

Tekst: Bea Ros. Dit artikel verscheen eerder in Radboud Magazine.