1966. Jan Hollak: niet publiceren maar filosoferen

Datum bericht: 26 februari 2023

In september 1966 houdt Jan Hollak zijn inaugurale rede, Van causa sui tot automatie, als hoogleraar in de geschiedenis van de moderne wijsbegeerte aan de dan net ingestelde Centrale Interfaculteit, (de enige juiste naam voor wat later de Faculteit der Filosofie, de Facultaire Unie, en nu de Faculteit FTR moest gaan heten.)

Door Machiel Karskens

Een onafzienbare stroom zinnen

Boudewijn Bouman, de pedel, kon jaren later nog steeds met smaak vertellen hoe het eraan toeging: Hollak ging maar door en ging maar door, een onafzienbare stroom zinnen, die pas na twee uur, na veel aandringen, tot een soort einde kwam. Zinnen zoals:

“Hegel zelf heeft ons in zijn reflectie op Spinoza’s substantie als nature naturans tot zijn natura naturata, haar oneindige en eindige modi, laten zien hoe bij Spinoza de causa-sui idee nog niet op adequate wijze in zich gereflecteerd was en hoe tenslotte in de dialectische ontwikkeling van deze substantie door ‘Kausalität und Wichselwirkung hindurch’, waarin wordt aangetoond hoe de modi even wezensnoodzakelijk zijn voor deze substantie als deze voor de modi en dus dit onderscheid zich blijkt op te heffen; dus … (en dit is pas de helft van de zin. )[1]

De schrijver Adri van der Heijden, die begin zeventiger jaren in Nijmegen filosofie studeerde, beschrijft het zo: ‘als hij de draad van zijn betoog eenmaal te pakken had, beleefde hij eenvoudig een uittreding. Hij wierp het lichaam van kennis dat zich in hem gevormd had via een onstuitbare monoloog plompverloren voor de voeten van zijn gehoor…Door hem sprak de filosofie.’[2]

Denken in actie

En wat was dat fascinerend! Want in elk van die zinnen werd zo ongeveer de hele westerse filosofie en theologie en antropologie op militante wijze aan de orde gesteld, kritisch heen en weer gedacht en - dat was Hollaks drijven – ‘in zich gereflecteerd’. Als toehoorder hoorde je en voelde je dat in elke met snerpende stem uitgesproken volzin iets gebeurde dat je steeds opnieuw uitdaagde om mee te doen, om, zoals Hollak het graag zei, ‘dat denken na te voltrekken’ . Om ze te snappen of zelfs alleen maar fatsoenlijk op te kunnen schrijven, eiste elk van zijn zinnen dat je zelf ook meedeed aan dat stellige kritisch nadenken dat zich in zo’n zin voltrok En dat was letterlijk meeslepend: ‘Je raakte er onwillekeurig van overtuigd: dit is echte filosofie’, dit is ‘denken in actie’. [3]

Maar het was ook doodvermoeiende duursport

Bijna iedereen die een college van Hollak probeerde te volgen, en die niet na de eerste twee zinnen al was afgehaakt, zat na afloop vol filosofische adrenaline en was tegelijk op. Hele groepen studenten waren dan vaak samen nog dagen bezig met discussiëren wat hij nu eigenlijk gezegd had en om van het college een uitgeschreven tekst te maken. Want Hollak zelf deed niet aan college dictaten of een syllabus. Later gingen ze met bandrecorders op de eerste rij zitten en waren daarna dan nog veel langer bezig om het college uit te typen. En de doodsklap was, dat Hollak elke keer opnieuw stellig weigerde om zo’n uitgeschreven tekst goed te keuren of zelf maar te accepteren als samenvatting van wat hij behandeld had. Wanneer je, zoals de arme Adri van der Heiden, probeerde die opgenomen tekst zo goed mogelijk uit je hoofd te leren en op het tentamen voor te dragen, dan was je de sigaar. Aan mensen die hem in woord of geschrift op zijn Hollaks probeerden na te doen, had hij een hekel.  Dat was niet zelf nadenken, laat staan filosoferen.

Ook toen een groep vrienden en medewerkers jaren later plannen maakten om voor zijn 65ste verjaardag zijn weinige publicaties te bundelen, weigerde hij resoluut om daar zijn toestemming voor te geven, want hij kon niet meer instaan voor alle formuleringen uit die inmiddels oude artikelen.

Geen schrijfangst maar publiceerangst

Hollak had geen schrijfangst, hij zat bij de voorbereiding van zijn colleges permanent te schrijven en te herschrijven. Hij was ook niet bang voor publiek optreden; zijn colleges waren performances die een groot publiek trokken. Maar hij had wel publiceerangst.  Filosoferen was voor hem iets dat je al schrijvend en sprekend doet en meedoet, maar dat je niet moet willen fixeren of vastleggen. Het stopt nooit. Wanneer je denkt dat je iets zo voldoende hebt uitgedacht, dat je het definitief kan uitschrijven en publiceren, dan pleeg je eigenlijk verraad aan het denken. Met die moraal heeft Hollak een hele generatie studenten en medewerkers aan het filosoferen gezet, en tegelijk lam gelegd om te publiceren.

[1] Denken als bestaan. Het werk van Jan Hollak.(Budel: Uitgeverij Damon, 2010) p.172-173. De niet filosofisch geschoolde lezer kan hier waarschijnlijk geen touw aan vastknopen, maar filosofisch en ook theologisch geschoolde studenten, die twee cursussen geschiedenis van de moderne wijsbegeerte hebben gevolgd en dus snappen dat het hier over God gaat, moeten nu aan het denken gezet worden)

[2] Patrizio Canaponi (A.F.Th. van den Heiden) (1979) Een gondel in de Herengracht, p.172

[3] Ibid, p.445


Copyright: Katholiek Documentatie Centrum

Meer informatie

De filosofie van Jan Hollak: ‘Denken als bestaan’.

Metafysich geformuleerd: (menselijk) denken is bestaan. Denken is uiten, objectiveren, op zichzelf betrekken en bij zich zijn van dat bestaan. Nadenken of filosoferen komt niet na of bovenop dat bestaan maar is het zo precies mogelijk begrippelijk voltrekken ervan.

Antropologisch en kosmologisch geformuleerd: de mensen bestaan - en denken dus -als lichamelijke geest. Zij denken en leven niet boven of buiten, maar in en bij de natuur en dan blijkt dat de stoffelijke natuur ook de aard heeft van een intelligibele structuur.

(voor de theologen: voor natuur kan ook God gelezen worden).

Rosan Hollak

hollakdochter

In het NRC van 15 juli beschrijft NRC-redacteur en dochter van Jan Hollak, Rosan Hollak aan de hand van een nieuw boek over Hegel (Jürgen Kaube. Hegel een biografie. Vertaling Willem Visser. Ten Have) over haar vader.

Het artikel begint zo:  '"Kijk", mijn vader pakt een schoteltje en zwaait het voor mijn neus heen en weer. "Dit ding is ook in zichzelf begrensd". Daar zat ik dan aan de keukentafel, met wiebelende benen en een gepijnigd gelaat. Ik bevond me een wonderlijk universum, luisterend naar raadselachtige zinnen.'

Het leven van een Hegeliaan in huis leverde geen doorsnee jeugd op. Het denken van Rosans vader vereiste zo'n innerlijke concentratie dat het gezin meestal in stilte om hem heen moest bewegen. Er mocht niet met de deuren geslagen worden. Buurtkinderen die buiten aan het voetballen waren, werden belerend vanuit de studeerkamer toegesproken en zomervakanties werden in afwezigheid van de geleerde vader gevierd. Nieuwe colleges moesten immers goed voorbereid worden. Hegel werd voor Rosan een stilzwijgende boze geest, die door het huis waarde. Maar toen kwam ineens het boek van Jürgen Kaube.