1936. Een gemiste theologiestudent
Hij is aan de Radboud Universiteit nog niet vergeten: professor Willem Asselbergs ofwel Anton van Duinkerken, op 2 januari 1903 geboren in Bergen op Zoom. Maar wat weinigen zullen weten, is dat hij in 1936 een vergeefse poging heeft gedaan om in Nijmegen toegelaten te worden tot de doctoraalstudie theologie.
Door Peter Nissen
De receptiezaal in de Aula is naar hem genoemd en een gedicht van zijn hand siert de gevel van het Cultuurcafé, twee passende locaties voor deze zoon van een bierbrouwer. Toen hij in 1968 in Nijmegen overleed, was hij er goed vijftien jaar hoogleraar Nederlandse letterkunde geweest. Daar was aan voorafgegaan een turbulente loopbaan als dichter, criticus, journalist, organisator, literator, orator en nog veel meer.
Vrijmoedige geest
Anton van Duinkerken gold in zijn tijd als een van de meest gezagvolle stemmen in de katholieke gemeenschap en de culturele wereld van Nederland. Zijn stem werd door het gezag niet altijd met evenveel genoegen gehoord, want hij verwoordde niet zelden een kritisch geluid. Hij was geen meeloper en geen onderdanig jaknikker. Bij zijn zestigste verjaardag werd hem door de aartsbisschop van Utrecht, kardinaal Alfrink, enige genoegdoening gegeven voor het wantrouwen dat hem van bisschoppelijke zijde vaak ten deel was gevallen. Tijdens de receptie in de Nijmeegse schouwburg prees deze hem op 2 januari 1963 voor het feit dat hij altijd ‘vrijmoedig’ over de kerk had gesproken. Hij had de leek een markante plaats in de Nederlandse kerk gegeven.
Keuze: priester of letterkundige
Leek was Anton van Duinkerken gebleven dankzij de letterkunde. Hij was namelijk op weg naar het priesterschap geweest en had al drie jaar op het Bredase grootseminarie Bovendonk in Hoeven achter de rug. Maar de seminarie- en bisdomleiding was niet gecharmeerd van Asselbergs literaire aspiraties en van zijn publicaties in de literaire tijdschriften van de katholieke jongeren. Zij stelde hem voor de keus: het priesterschap of de letterkunde. En Asselbergs alias Van Duinkerken koos in het begin van 1927 voor het laatste.
Instromer
Wat minder bekend is, is dat Anton van Duinkerken zijn theologische scholing later nog eens op academisch niveau heeft proberen voort te zetten. De studieadviseur en de examencommissie hebben het er momenteel maar druk mee, met die instromers die met allerlei verschillende vooropleidingen in een van onze opleidingen willen verder gaan. Maar ze zijn en blijven welkom. Ook Anton van Duinkerken was ooit bijna zo’n instromer geweest. Alleen was dat in een tijd dat feitelijk geen leken aan de theologische faculteit van de Nijmeegse universiteit studeerden. Die faculteit functioneerde uitsluitend als vervolgopleiding voor heren geestelijken die aan een diocesaan seminarie of in een orde of congregatie al een theologische basisopleiding hadden gevolgd. Zij kwamen zich in Nijmegen specialiseren voor een doctoraalexamen in een theologisch vak, vaak met de bedoeling zelf later in datzelfde vak docent te worden aan hun eigen seminarie.
Strenge eisen
Het faculteitsbestuur – een studieadviseur of examencommissie kende men toen nog niet – zal het in mei 1936 dan ook vast moeilijk gehad hebben met het verzoek van Anton van Duinkerken of hij zich aan de Nijmeegse faculteit kon komen voorbereiden op een doctoraalexamen in de theologie. In de prachtige biografie die Michel van der Plas aan Anton van Duinkerken wijdde, Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek (Amsterdam, 2000), kan men het antwoord van het bestuur nalezen. Voorzitter van de faculteit was op dat moment professor F.A.M. van Welie, die al vanaf de oprichting van de faculteit in 1923 kerkelijk recht doceerde. Hij berichtte Anton van Duinkerken, toen redacteur van het katholieke dagblad De Tijd in Amsterdam, dat de faculteit moest vasthouden aan de eis dat studenten vier jaar theologie achter de rug moesten hebben voor zij in Nijmegen konden beginnen. Van Duinkerken had slechts drie jaar theologie voltooid en de faculteit zag geen reden om hem voor het vierde jaar dispensatie te verlenen.
Maar toch clement
Van Duinkerken kon het gemis van het vierde jaar theologie wel inhalen door zich niet als student maar als toehoorder in Nijmegen in te schrijven en dan aan de faculteit colleges te volgen in de hoofdvakken: dogmatiek, moraaltheologie, exegese, kerkgeschiedenis en kerkelijk recht. ‘Hierbij is de mogelijkheid niet uitgesloten dat de betrokken hoogleraren in kerkelijke geschiedenis en recht het u vergemakkelijken’, schreef van Welie. Die vergemakkelijking bestond daarin dat die beide hoogleraren niet zouden eisen dat Van Duinkerken colleges zou volgen; hij zou de vakken kerkgeschiedenis en kerkelijk recht met literatuurstudie en werkstukken kunnen afronden. Dat laatste aanbod deed Van Welie namens zichzelf – hij was immers hoogleraar kerkelijk recht – en namens de jezuïet Willem Mulder, die eveneens vanaf 1923 hoogleraar kerkgeschiedenis was. De laatste gaf misschien wat gemakkelijker dispensatie omdat hij toch bijna met emeritaat ging; hij werd in 1937 opgevolgd door Reinier Post. In elk geval zou het Anton van Duinkerken nog zeker twee jaar kosten eer hij daadwerkelijk met een doctoraalstudie aan de theologische faculteit kon beginnen.
De Tijd kon hem niet missen
En daar ketste zijn poging dan ook op af. Bij het dagblad De Tijd kon men de sterredacteur niet zo lang missen. Bovendien kon de krant, die er financieel niet goed voorstond, onmogelijk, zoals Anton van Duinkerken gevraagd had, de studiekosten vergoeden. En ten slotte werden in de directie van de uitgeversmaatschappij van de krant ook bedenkingen geuit tegen de figuur van een ‘leeken-theoloog’. ‘Theologische voorlichting door een niet-geestelijke kon een bron van ongenoegelijkheden worden’. Het is maar dat u het weet!
Wuftere elementen
Overigens raakte het verzoek van Anton van Duinkerken wel een gevoelige snaar in de faculteit. De meerderheid van de hoogleraren was al enkele jaren, daarbij gesteund door Rome, voorstander van een uitbreiding van het studieprogramma tot meer dan alleen een doctoraal specialisatieprogramma, de zogenaamde cursus maior. Maar de Nederlandse bisschoppen hielden dat tegen. Zij waren bang dat dan de beste studenten van hun eigen seminaries naar Nijmegen gelokt zouden worden. Ook in eigen kring waren er tegenstanders, onder wie de reeds genoemde kerkhistoricus Mulder. Hij vond Nijmegen geen geschikt milieu voor toekomstige priesters, aangezien ze er ook met vrouwelijke studenten en ‘wuftere elementen’ in aanraking konden komen. Het duurde dan ook tot de jaren zestig van de twintigste eeuw eer de theologiestudie in Nijmegen van een basisopleiding – we zouden nu zeggen bachelor – voorzien werd.
Wel eredoctoraat in Leuven
Anton van Duinkerken heeft niet lang verdriet hoeven hebben over het feit dat hij geen kans kreeg om in Nijmegen een academische titel te behalen. Een goed jaar later kreeg hij immers een brief uit Leuven waarin hem bericht werd dat de Katholieke Universiteit aldaar hem op 7 november 1937 een eredoctoraat wilde uitreiken. Voor de FTR betekent het wel dat zij hem niet tot haar alumni mag rekenen. Maar dat hoeft ons er niet van te weerhouden met enige sympathie aan de lekentheoloog-in-spe Anton van Duinkerken terug te denken.
Anton van Duinkerken
(foto: KDC/KLiB, Nijmegen)
De stichting Anton van Duinkerken nu heeft veel informatie.
Gedicht op de gevel van het Cultuurcafé
Doch wie de dichter kennen wil
Moet raden wat verborgen pijn
Hem zo geduldig en zo stil
Doet buigen voor de vreemde gril
Der woorden, die zijn dienaars zijn.
Dit citaat is de middelste strofe uit het gedicht Herkenningsteken (in de bundel Waaiend pluis, 1944, opgenomen in Verzameld werk, 1957).
Anno 2020: Het beeld van Anton van Duinkerken in Bergen op Zoom.
Biografie
Biograaf Michiel van der Plas over Anton van Duinkerken in de Groene Amsterdammer van 5 april 2000. 'Michel van der Plas onderzocht werk en leven van zijn leermeester en vriend Anton van Duinkerken. Deze gezaghebbende katholieke journalist en hoogleraar kreeg niet altijd steun van het katholieke establishment. Dat viel hem soms rauw op zijn dak'.
Twee helden
In de Niod-nieuwsbrief van februari 2013 schrijft Ewoud Kieft een heldenverhaal over twee gezworen vijanden: de seculiere Menno ter Braak en de katholieke Anton van Duinkerken. Beiden beseften al vroeg dat het Nationaal Socialisme een veel groter gevaar zou worden en daartegen trokken ze samen op. Daarom beschrijft Kieft hen als twee helden.