1949. Dries van Melsens internationale bestseller
Wie zich ergens op de wereld met de historische ontwikkeling van materietheorieën bezighoudt, kent de naam van Andreas/Andrew/Dries van Melsen. Zijn boek Van atomos naar atoom: de geschiedenis van het begrip atoom uit 1949 werd in het Engels, Duits en Spaans vertaald, waarbij zijn voornamen – Andreas Gerardus Maria – telkens anders werden weergegeven. Terwijl de Duitse vertaling (in de belangrijke reeks Orbis Academicus) de voorletters ‘A.G.M.’ van de Nederlandse editie overneemt, figureert de Nijmeegse hoogleraar in de Engelse editie uit New York en in de Spaanstalige uitgave uit Buenos Aires als ‘Andrew G.’.
Door Christoph Lüthy
Van atomos naar atoom was een uitwerking van Dries van Melsens proefschrift uit 1941. Dit proefschrift, Het wijsgeerig verleden der atoomtheorie, was mede begeleid door de jezuïet Petrus Hoenen, een natuurfilosoof verbonden aan de Pauselijke Universiteit Gregoriana in Rome, die in 1949 een eredoctoraat van onze universiteit ontving, waarschijnlijk dankzij Van Melsen. Hoenen schreef nog in de jaren dertig voor zijn studenten in Rome tekstboeken in het Latijn waarin hij de compatibiliteit van kwantummechanica en relativiteitstheorie met het thomisme onderzocht. Het is nuttig om te beseffen hoe lang er in het katholieke onderwijs nog pogingen werden ondernomen om vanuit Aristoteles en Thomas van Aquino de verschillende wetenschappen bij elkaar te houden en van een gemeenschappelijke ontologie en terminologie te voorzien. In Nederland worden thans dergelijke pogingen niet meer ondernomen, maar elders in de wereld zijn er nog sporen terug te vinden, met name in het onderwijs aan seminaristen.
Middeleeuwen ook belangrijk voor natuurwetenschappen
Om terug te keren naar Van Melsens befaamde boek: in de woorden van H.A.G. Braakhuis, emeritus hoogleraar Geschiedenis van de filosofie aan onze faculteit, ‘betoogde Van Melsen dat, zonder afbreuk te willen doen aan het revolutionaire karakter van de natuurwetenschappen in de zeventiende eeuw, de Middeleeuwen voor deze ontwikkeling een positieve betekenis hebben gehad’. De meeste filosofie- en wetenschapshistorici hadden echter het verhaal anders verteld; voor hen was de op Aristoteles gestoelde scholastiek het obstakel dat de moderne wetenschap had moeten verwijderen. Aristoteles had immers het atomisme van Leucippus en Democritus met nadruk afgewezen. Volgens hem hoort alles in de natuur – ruimte, tijd, beweging en ook materie – als continu beschouwd te worden. Het was pas tijdens de wetenschappelijke revolutie van de zeventiende eeuw, volgens de algemene opvatting, dat de kwantitatieve gedachtegang van de antieke atomisten kon herrijzen. Dit beeld werd door de katholieke fysicus en filosoof Pierre Duhem nog verder bevestigd, toen hij aan het begin van de twintigste eeuw weliswaar eveneens het belang van de middeleeuwse wijsbegeerte voor de moderne wetenschap had beklemtoond, maar juist het aristotelische en scholastieke continuïteitsbeginsel had gebruikt om het natuurkundige atomisme als Engelse dwaalopvatting neer te sabelen.
Want er is sprake van een continue ontwikkeling
Van Melsen zag het als zijn taak om deze opvattingen te nuanceren. Met zijn boek deed hij een poging om het atomisme van de zeventiende eeuw als uitvloeisel van een kwalitatieve leer van natuurlijke minima te duiden, dat via de elementenleer van de Arabische wijsgeer Averroës en zijn christelijke scholastieke volgelingen uiteindelijk terugging op Aristoteles zelf. Zodoende probeerde hij, anders dan Duhem, een continuïteit te bewerkstelligen tussen de middeleeuwse christelijke wijsbegeerte en het kwantitatieve wereldbeeld van de moderne wetenschap. Zijn reconstructie van de ontwikkelingslijn is in de ogen van deze scribent niet helemaal overtuigend, maar dat neemt niet weg dat het boek de aandacht op de minimatraditie heeft gevestigd en daarom terecht nog steeds wordt geciteerd.
Ex Libris van Van Melsen
Van Melsen, geboren in 1912 in Zeist, studeerde tussen 1930 en 1937 scheikunde in Utrecht, en daarnaast filosofie. Door het raam op zijn ex libris is dan ook de Utrechtse Domtoren te zien, terwijl in de achterkamer een scheikundig laboratorium met weegschaal en alambiek zichtbaar is. De voorkamer lijkt echter een middeleeuwse kloostercel met gotische spitsbogen. Een schedel dient als memento mori. Onder het crucifix staat op een lessenaar een open codex, met een zin uit Averroës’ commentaar op Aristoteles’ Fysica, boek VI: ‘Minimum nam de omni generato est terminatae quantitatis. Averroës Phys. VI’, oftewel: ‘Want het minimum van elk geschapen ding is van een zekere kwantiteit. Averroës. Fysica, VI.’ Met deze zin probeerde Van Melsen de eerdergenoemde connectie tussen het middeleeuwse idee van een minimum en het moderne atomisme aan te tonen. Dit ex libris is een levensprogramma in miniatuur: scheikunde, filosofie, wetenschapsgeschiedenis, en deze drie disciplines in het kader van het katholieke geloof.
Alle studenten filosofieonderwijs
Deze combinatie maakte Van Melsen aantrekkelijk voor Nijmegen, waar hij dan ook in 1945 als lector benoemd werd en in 1946 als hoogleraar met als leeropdracht Natuurfilosofie, logica en logistiek en inleiding in de wijsbegeerte. Ook in de theologische faculteit vervulde hij vanaf 1948 een leeropdracht in logica. Toen in 1957 de bètafaculteit, thans Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica, werd opgericht, was Van Melsen een van de medeoprichters. Tot zijn emeritaat in 1977 was hij als hoogleraar filosofie met name verbonden aan deze nieuwe faculteit. De visie dat alle studenten aan de toenmalige Katholieke Universiteit filosofieonderwijs moesten krijgen, werd door hem gedeeld en op het hoogste niveau toegepast. Het is een visie die onze universiteit nog steeds koestert. Van Melsen was ook een veelgevraagd bestuurder. Zo was hij van 1969 tot 1974 voorzitter van het College van Bestuur, dat tot 1972 nog College van Curatoren heette.
Brede belangstelling
Het is indrukwekkend op hoeveel verschillende terreinen Van Melsen zich begaf. Zijn circa vierhonderd publicaties – waaronder vijftien boeken – behandelen vraagstukken uit de wetenschapsgeschiedenis, de wetenschapsfilosofie, de wetenschapsethiek, de techniekfilosofie, of uit het gebied van wetenschap en samenleving, en van wetenschap en geloof, en ze doen dat soms in een academische redevoering, en soms op een populariserende manier. De tegenstelling tussen academisch filosoof en publieksfilosoof zou hij ongepast hebben gevonden. De titels van sommige van zijn boeken laten de breedte zien van zijn belangstelling, maar ook de fundamentele aard van de vraagstukken waarmee hij zich bezighield: Natuurwetenschap en wijsbegeerte (1946); Natuurfilosofie (1955); Natuurwetenschap en techniek (1960); Evolutie en wijsbegeerte (1964); Natuurwetenschap en ethiek (1967); Wetenschap en verantwoordelijkheid (1969); Geloof, wetenschap en maatschappelijk omwenteling (1977); Natuurwetenschap en natuur (1983); Geloof, rede en ervaring (1989).
De natuur wordt voortdurend anders begrepen
In zijn necrologie beschrijft de eerder vermelde Henk Braakhuis hoe Van Melsen steeds meer van de overtuiging doordrongen raakte dat onze basisopvattingen over de natuur door de wetenschappelijke ontwikkelingen zelf aan verandering onderworpen zijn, en dat het experimentele karakter van de wetenschap ertoe leidt dat de natuur zelf voortdurend anders wordt begrepen, en ook anders wordt behandeld – technisch, maar ook ethisch. En dit heeft op zijn beurt een invloed op de manier waarop wij mensen gestalte geven aan het menszijn in deze steeds veranderende constellatie die wij ‘natuur’ noemen. Ik citeer Braakhuis over Van Melsen:
‘In die zin leveren de (natuur)wetenschappen ook steeds meer mogelijkheden tot ontplooiing van de mensen en houden zij tevens een appèl in tot een steeds beter mens zijn. Of de mensen aan dit appèl zullen beantwoorden, valt niet te voorspellen. Het is wel, zo benadrukt Van Melsen, de beslissende vraag voor de toekomst van de mens. In zoverre deelt, naar zijn mening, het menselijk bestaan als geheel in het experimentele karakter van de natuurwetenschappen.’
Waar Braakhuis’ beschrijving op doelt, wordt op een indrukwekkende manier zichtbaar in Van Melsens Wetenschap en verantwoordelijkheid uit 1969:
‘De moeilijkheden waarop we doelden, is nu dat we, sedert de verschuivingen in het mensbeeld zijn opgetreden, in een soort vicieuze cirkel terecht zijn gekomen. Wanneer immers gevraagd wordt in welke richting we de wetenschap moeten toepassen, wat wel en wat geen goede toepassingen zijn, dan kan er geen ander criterium zijn dan dit: strekt het tot heil van de mens? Draagt het bij tot de verwezenlijking van wat de mens behoort te zijn? Maar wat de mens behoort te zijn, wordt mede bepaald door de concrete mogelijkheden en het zicht daarop blijkt te verschuiven.’
Krachtig optimisme
Het taalgebruik is misschien wat verouderd, de scherpte van het argument en de urgentie van de vraagstelling zijn echter nog steeds intact. Feitelijk verbaas ik me bijna telkens als ik een boek van Van Melsen ter hand neem, over zijn moderniteit, over de actualiteit van de thema’s, maar ook over het krachtige optimisme dat zelfs uit zijn waarschuwingen spreekt.
Dries van Melsen (foto: KDC)
Voormalig student Ad Lansink heeft op zijn website een biografie van Van Melsen opgenomen.
Op 21 oktober 1959 bracht koningin Juliana een bezoek aan de universiteit en nam deel aan het college: "vooronderstelling van de natuurwetenschappelijk methode" van Van Melsen. Het bezoek aan Nijmegen is verfilmd.
Dries van Melsen was in de jaren 1956 en 1957 rector magnificus en heeft daaraan een schilderij overgehouden.
De Van Melsenprijs
De Van Melsenprijs is een nationale profielwerkstukkenwedstrijd van de Radboud Universiteit op het gebied van de bètavakken. De prijs wordt elk jaar uitgereikt aan leerlingen die binnen hun profielwerkstuk - op het gebied van eigen experimenteel onderzoek - een bijzondere prestatie hebben geleverd.
Lees hier meer over de digitale prijsuitreiking 2021.