1972. De niet uitgevoerde motie

Datum bericht: 12 maart 2023

De raad is van mening dat bij de eerste daartoe in aanmerking komende benoeming een filosoof benoemd dient te worden die in staat is onderwijs te geven in en onderzoek te verrichten op  een van de gebieden der maatschappijtheorie en die bovendien in zijn werk heeft aangetoond de marxistische methode  vruchtbaar te kunnen hanteren’.

Zo luidde de motie die op 30 november 1972 werd aangenomen door de faculteitsraad van de Centrale Interfaculteit (19 voor, 4 tegen en 1 onthouding). Het heeft vervolgens ruim tien jaar geduurd voordat deze motie werd uitgevoerd.

motie

Door Ignace de Haes

Een van de betrokkenen: Gabriël van den Brink

Een van de betrokkenen in dit proces is de toenmalige marxistische student Gabriël van den Brink. Na al die jaren zoek ik hem in zijn huis in Leiden op. Inmiddels heeft hij een hoogleraarschap maatschappelijke bestuurskunde achter de rug terwijl hij nu bij de Vrije Universiteit gasthoogleraar wijsbegeerte is. Ik ben natuurlijk nieuwsgierig hoe hij op deze motie terugkijkt. Hij heeft vele documenten uit die tijd bewaard en ze liggen tijdens het gesprek op de tafel. Hieronder volgt zijn verhaal.

Ik viel met mijn neus in de democratisering

"In 1969 ben ik filosofie gaan studeren in Nijmegen. Ik had een brede belangstelling en in mijn ogen was de opleiding filosofie de enige die aan die brede belangstelling tegemoet kwam. Ik was een ijverige scholier geweest en dacht dat ik die opleiding wel in twee jaar zou kunnen voltooien.

Uiteindelijk heb ik er acht jaar overgedaan. Vanaf de eerste week verliep mijn studietijd totaal anders dan ik had bedacht. Er ging een nieuwe wereld voor me open. Ik viel met mijn neus in de democratisering die op de universiteit nog volop gaande was. Al vanaf de eerste week ging ik – hoe onwetend ook – artikelen schrijven en aan debatten deelnemen. Een van mijn eerste stukken had als titel: ‘Waarom willen sommigen mensen democratiseren en anderen niet?’ Daarover wilde ik als filosoof diep nadenken, hoewel ik nog geen enkele ervaring met besturen, organiseren of werken had

Oprichting van de filosofenbond

Ik merkte vrij snel dat de colleges saai waren en actievoeren veel interessanter was. Samen met medestudenten als Marin Terpstra en Paul Scheffer was ik betrokken bij de filosofenbond. We werden door oudere studenten geholpen in het bestuderen van het gedachtengoed van Marx en van de Frankfurter Schule. Studenten als Henk Hoeks en Hugues Boekraad speelden hierbij een grote rol. Zij hebben in 1969 de Socialistiese Uitgeverij Nijmegen (SUN) opgericht. Dat soort zaken kwam tijdens de reguliere colleges niet aan bod. Ondertussen werden we linkser en linkser. Overigens droeg de Interfaculteit daar zelf het nodige aan bij want ze was totaal niet met de tijd meegegaan. De meeste hoogleraren waren behoudend katholiek. Van nieuwlichterij zoals Marxisme of Angelsaksische analytische filosofie moesten ze niets hebben.

Actievoeren van september tot en met april, na Pasen studeren

En zo belanden we in het jaar 1972. Inmiddels was ik gepokt en gemazeld in de haast revolutionaire democratiseringsstrijd die op de universiteit woedde. Ik voerde actie van september tot en met april en dan deed ik snel drie tentamens. Haalde je daar een goed cijfer voor, dan kreeg je het jaar daarop weer een beurs en kon je verder gaan met actie voeren en studeren. We werden steeds handiger om studenten (en ook sommige stafleden) te mobiliseren. Een van onze sterke kanten was dat we alles vastlegden. De stencilmachines draaide overuren. Vandaar al die documenten die je hier op tafel ziet liggen. We waren ervan overtuigd dat we een meerderheid voor de motie zouden krijgen. Het ging tenslotte om een goed liberaal beginsel als wetenschappelijke pluriformiteit. En dat is inderdaad gelukt. Helaas ontdekten we als snel dat er een groot verschil is tussen het nemen van een besluit aan de ene kant en het daadwerkelijk uitvoeren aan de andere.

We werden niet gehoord en radicaliseerden

Ik vertel het maar zoals ik het destijds zag. Door bedrog, sabotage en uitstelgedrag wist de faculteit de benoeming steeds maar niet door te laten gaan. Weliswaar kwam er in 1974 een hoogleraar die zich met de Angelsaksische filosofie bezig ging houden (Pieter Seuren), maar het duurde tot 1982 voordat Paul-Laurent Assoun benoemd werd, ruim tien jaar later dan de aangenomen motie. Het faculteitsbestuur deed alles om te voorkomen dat er een marxist zou komen. Dat zorgde er in feite voor dat de studenten radicaliseerden. We werden niet gehoord, terwijl er een democratisch genomen besluit op tafel lag. We gebruikten de macht die we hadden, maar hadden geen succes. Bezettingen en stakingen waren onze middelen. We haalden alles uit de kast om de benoeming door te drukken, maar het is ons niet gelukt. De frustratie was enorm.

Zelf werd ik lid van de CPN maar veel studenten waren nog radicaler. Die stonden een vorm van socialisme voor dat later zou uitmonden in de SP. Anderen stopten met hun studie en gingen uit solidariteit met de arbeidersklasse in een fabriek werken. Ik denk dat wanneer het bestuur de motie uitgevoerd had, de studenten niet zo waren geradicaliseerd. Bij wat meer openheid en dialoog waren de studenten veel welwillender geweest. Nu ontstond er jarenlang een conflictueuze situatie.

Heb wel veel geleerd van deze periode

Zelf heb ik veel van deze tijd geleerd. Ik leerde bijvoorbeeld wat machtsuitoefening is. En hoe je door mobilisatie van onderop ook tegenmacht kunt ontwikkelen.
Bovendien hebben we aandacht voor de maatschappelijke relevantie van filosofie gevraagd. Dat was toen heel ongebruikelijk. Actuele thema’s werden in de colleges gemeden. Die gingen over het denken van Kant, maar niet over de actuele betekenis van Kant. Zo leerden wij een verbinding te leggen tussen filosofie en de maatschappelijke praktijk.
Verder ontdekten we hoe belangrijk het is zelf inhoudelijk aan de slag te gaan. Als studenten organiseerden we eigen studiegroepen waar Marx en de Frankfurter Schule behandeld werden. En we waren zeer consciëntieus. We verdiepten ons ook in filosofen die een heel andere kant op dachten zoals Karl Popper. Tenslotte leerde ik wat organiseren was: pamfletten drukken, studenten mobiliseren, acties uitvoeren. Met de medestanders kreeg je een speciale band. Er zat ook een sociale kant aan die niet onbelangrijk was

Terugkijkend

Ik werd in 2005 hoogleraar in Tilburg , maar na mijn studie was ik tien jaar werkloos. Omdat ik lid was van de CPN kreeg ik zelfs te maken met een beroepsverbod. Door toeval kon ik een promotieonderzoek doen in de geschiedenis. Dat heeft me in elk geval drie nieuwe inzichten bijgebracht. 

1) Ik heb op wetenschappelijke gronden afscheid kunnen nemen van de manier waarop Marx denkt. Door mijn onderzoek naar de modernisering van Woensel kwam ik tot het inzicht dat economische factoren niet alles bepalend zijn. Voor het ontstaan van een moderne maatschappij moet eerst een culturele en geestelijke verandering plaatsvinden. Scherp gesteld: zonder het voorwerk van de katholieke kerk en het door de staat verplichte onderwijs waren moderne fabrieken als die van Philips niet mogelijk geweest. Bovendien kwam ik tot de conclusie dat we niet zonder markteconomie kunnen. Als je alles aan de staat overlaat, dan gebeuren er vreemde dingen.

2) De filosofische wetenschap is teveel een gedachte-experiment en te weinig gestoeld op wetenschappelijke feiten of collectieve ervaringen. Daar kwam ik achter door historisch onderzoek te doen. Filosofen zijn geneigd om op een hoog abstract niveau de wereld te administreren, waar de feiten vervolgens ingepast worden.

3) Voor mij moet filosofie maatschappelijk relevant zijn anders wordt het Spielerei. Ik werk nu als hoogleraar wijsbegeerte bij Centrum Ethos aan de Vrije Universiteit. Daar zoeken we nadrukkelijk de verbinding met het maatschappelijk debat. Dit is echt wat je publieke filosofie noemt. Daarnaast heb ik samen met Ad Verbrugge de Filosofische School Nederland opgericht. Daarmee komt mijn droom op latere leeftijd toch nog uit. We ontsnappen aan de filosofie als universitair specialisme en proberen na te denken over het grotere geheel. De Filosofische School Nederland is een vrijplaats voor een andersoortige manier van filosofie waarin samenleving en wetenschap elkaar opnieuw kunnen vinden.

De echte erfenis van de motie van 1972

Ik heb geluk gehad dat ik door mijn promotie toch de wetenschap ben ingerold. Anders zou mijn verbittering met het vorderen der jaren vrij groot geworden zijn. Dan had ik mijn ideeën nergens echt kwijt gekund. Ik heb zelf gezien hoe funest een top-down benadering kan zijn. Acht jaar lang heb ik dat bij mijn opleiding meegemaakt. Dat heeft me echt gevormd. We bedoelden het als studenten goed maar dat werd niet gehoord en dat heeft kwaad bloed gezet. In onze studietijd is het niet gelukt om hetgeen beloofd was te laten uitvoeren. Daardoor ben ik heel kritisch geworden op elke top-down benadering.

Ik was in Tilburg hoogleraar maatschappelijke bestuurskunde (2005 – 2015). Verreweg de meeste bestuurskundigen bekijken het maatschappelijk gebeuren vanuit bestuurders, politici of machthebbers. Ik keek vooral naar de beroepsbeoefenaren, bedrijven en burgers die bestuurd worden. Ik zie nog steeds hoe zwakkere en kwetsbare partijen slecht gehoord worden. Dit is de ware erfenis van onze motie uit 1972 die niet werd uitgevoerd."


van den Brink 03

Gabriël van den Brink

jongebrink

De student Gabriël van den Brink

zwartboek

In een artikel (pdf, 102 kB) ter nagedachtenis van medehuisgenote en filosofiestudent Hélène van Hoorn blikt Van den Brink nog eens terug op zijn studententijd bij filosofie. Ook heeft hij een artikel geschreven over het studentencommunisme 1970-1980 in het blad Crisis (nr44, 1991, pg 62-715) (pdf, 6 MB).

oranje

In dagblad Trouw van 7 augustus 1992 staat een stuk te lezen over literatuur en studentenverzet. Zo is er in A.F.Th. van der Heijdens roman 'De gevarendriehoek' een satirische beschrijving te vinden van een Nijmeegse gebeurtenis, waarbij studenten het heft in eigen hand nemen. De actie is gericht tegen de docent logica De With:

"Al gauw rezen er binnen de filosofenbond protesten tegen logica als verplicht onderdeel van het kandidaatsprogramma wijsbegeerte. 'Het moet eruit,' riepen Huygens en Van 't Erf en alle anderen. 'Het mist maatschappelijke relevantie.'

Tegen het eind van het laatste logicacollege van het oude jaar stampten drie studenten met laarzen aan de tribunes af naar het diepst van de arena, waar de docent juist met zijn rug naar het publiek een stelling uit de verzamelingenleer op het bord schreef. In het gebouw van wis- en natuurkunde, waar de logicacolleges gegeven werden, was alles parket: het dreunde goed door. Van 't Erf nam plaats achter de microfoon, bevestigd aan de katheder, en begon een verklaring voor te lezen. De With draaide zich om. .. Mag ik ook weten wie u bent? Uw naam graag...!'

'Een naam,' hoonde Van 't Erf. 'Ik heb geen naam. Ik ben niemand. Alleen het collectief telt.'

Op ongeveer anderhalve meter links en rechts van Van 't Erf hadden zijn trawanten postgevat, met onbewogen gezichten, kaarsrecht, armen over elkaar geslagen, broekspijpen in de leren laarzen gepropt... Albert keek van de ene revolutionaire ordebewaarder naar de andere, van hun gekruiste armen naar hun opzichtige laarzen. Als hij zich suf piekerde waar dat stampend machtsvertoon hem aan deed denken, was het alleen omdat hij het zichzelf niet direct wilde toegeven. Gelaarsd marxisme."

AOlj73nXinaTUetXlG2U