1982. De filosofie-introductie
1982 ― 1983. Roodogige duivel en Filosofendal
Elk jaar is er eind augustus een uitgebreide introductie voor eerstejaars studenten. Ze maken kennis met medestudenten, ouderejaars en met de opleiding, de faculteit, de universiteit, de stad. Oudere- en anderejaars nemen de eerstejaars tijdens de introductie onder hun hoede en de onderlinge verhoudingen zijn duidelijk: mentor- en intromamma's, dito -pappa's en -kindjes. De namen mogen veranderd zijn, want veertig jaar geleden spraken we gewoon van mentoren en eerstejaars, maar verder is er niet zoveel veranderd.
Het programma is decennia hetzelfde geweest: facultaire introductie, sportdag, Nijmeegse dag en 's avonds uit. Vast onderdeel is ook het introductieweekend. Tot in deze eeuw organiseerden de filosofen hun eigen weekend, maar sinds een jaar of twintig gaan ook zij mee met de universitair georganiseerde weekenden (heuse festivals inmiddels) waar studenten van verschillende opleidingen naartoe gaan.
René ten Bos is nu hoogleraar filosofie aan de faculteit der managementwetenschappen en in 1982 volgde hij als eerstejaars de introductie. Hieronder volgen zijn indrukken. Het jaar daarop in 1983 werd hij mentor en de huidige studieadviseur van filosofie Willem van der Kuijlen volgde toen de introductie.
De roodogige duivel (1982)
door René ten Bos
In 1982, toen ik me net had ingeschreven als student filosofie in Nijmegen, ontmoette ik tijdens de introductie een wat raadselachtige jongeman met de naam Coen. Ik meen me te herinneren dat je zijn naam met een C schreef. Maar ik weet het niet zeker.
Eigenlijk weet ik bijna niets meer van hem. Als ik mijn ogen dicht doe en me probeer een voorstelling van hem te maken, dan zie ik door de vaagheid van mijn brein een lange, slungelachtige jongen met kort zwart haar en een grote bril opdoemen. Ik herinner me ook de ongewoon felle ogen, op het rode af, die je achter het brillenglas zag. Waar hij vandaan kwam, was en is me onbekend. De vaagheid van mijn snel verouderende brein suggereert een dorp in het Land van Vollenhove, maar ik weet niet of dat waar is en al helemaal niet wat dat betekent voor de enige echte levendige herinnering die ik van hem heb.
Naar de Veluwe
We waren die dag naar een plek op de Veluwe gefietst. Het was bloedheet. In de middag was er gevoetbald in een boerenweiland vol koeienvlaaien. De vermoeidheid na fietsen en voetbal werd door menigeen verdreven met een goede maaltijd en met duchtige hoeveelheden nicotine en bier. In de verte hoorden we wat bulderend onweer. De avond stond in het teken van eindeloze, furieuze debatten over vragen die alleen filosofen zich konden stellen. Stond de Duitse Democratische Republiek, de DDR, in het teken van Plato of Aristoteles? Konden we werkelijk geloven dat je Die Welt als Wille und Vorstellung in één dag kon uitlezen, zoals één van onze mentoren met stelligheid beweerd had? Of viel de neutronenbom eerdaags op onze hoofden en zou er in die zin een voortijdig einde aan onze aanstaande studie komen? En had dat dan te maken met de schuld die ook naïeve filosofiestudenten zich op hun schouders hadden gehaald? Schuld waarvoor en waarom?
En toen sprak ik met Coen
Goed, op deze warme Veluwse zomeravond sprak ik dus met Coen. Hij had het studieprogramma bekeken en zei dat hij er grote bedenkingen bij had. Het viel hem vies tegen. Behalve de algemene inleidende programma’s zouden we ons in werkgroepen bezig moeten houden met onder meer Afsluitend onwetenschappelijk naschrift van Kierkegaard, een verduveld moeilijk boek dat we in het Duits moesten lezen ― ik heb de met potloodstrepen bekraste dundrukuitgave van DTV nog steeds, veertig jaar later, in de boekenkast staan ― en met Ethica van Spinoza. Coen had geen bezwaar tegen Kierkegaard. Hij zag dat dit wel echte filosofie was, ook al wist hij het niet zeker. Maar hij vertelde ook dat hij de eerste bladzijden van Ethica inmiddels gelezen had en dat was hem niet mee gevallen. Ik vroeg hem waarom dat zo tegenviel.
“Het gaat alleen maar over God”, zei hij.
Hij zag mijn verwondering. Waarom zou je niet over God mogen filosoferen? Filosofen, zoveel wist ik inmiddels wel, hebben heel veel over God gefilosofeerd, ook al hebben ze uiteindelijk God doodverklaard.
Spinoza is een ware charlatan
Coen legde uit dat hij niet geïnteresseerd was in de vraag of God wel of niet bestond. Hij vond dat filosofen zich niet met de vraag bezig zouden moeten houden. Zoiets was volgens hem gelul in de ruimte, iets waar hij geen enkel begrip voor kon opbrengen. Die Spinoza was voor hem een ware charlatan die niet wist wat filosofie was. Zijn ogen fonkelden toen hij de naam van de charlatan uitsprak en werden nog dieper rood. Dat ik niet begreep dat we met een zuivere oplichter te doen hadden, was voor hem diep teleurstellend. Hij had meer en beter van mij verwacht.
Waarom maakte Spinoza hem zo woedend?
Ondertussen was het onweer dichterbij gekomen en aan de zuidelijke horizon zagen we de eerste bliksemflitsen. Verder was het droog en zoel. De loomheid werd overstemd door het oorverdovende getjirp van de krekels. Ik herinner me dat kabaal nog goed en ook het daarbij komende besef dat die krekel een beestje was dat 300.000.000 jaar geleden als één van de eerste diersoorten geluid ging produceren. Ik had daar ergens iets over gelezen. Ik las destijds veel boeken over insecten. Ik wist bijvoorbeeld ook dat in Texas en Mexico een krekel voorkwam met de naam Neobarrettia spinosa, een groen Ungeheuer met allerlei uitsteeksels (in het Latijn: spina) en rode ogen, die door de bewoners van die droge gebieden ‘de roodogige duivel’ (red eyed devil) wordt genoemd. Bij dit krekelmonster, dat ook hagedissen en vogeltjes verorbert, lijkt het alsof één of andere godheid die oogjes zomaar ergens op de groene huid heeft geplakt. Ik was blij dat we deze krekel hier op de Veluwe niet hoorden en niet hoefden te vrezen. Maar ik vroeg me wel af of Coen bij het lezen van de eerste stellingen uit de Ethica zulke rode ogen had gekregen of dat hij ze altijd al had. Waarom maakte Spinoza hem zo woedend? Het is een vraag die me altijd heeft beziggehouden, maar ik heb er geen antwoord op.
Ik sloot weer bij de groep aan en maakte me op voor een lange en ongemakkelijke nacht. De bliksem kwam niet verder dichterbij, maar de nacht werd eerder warmer dan kouder.
Een paar weken later zag ik Coen nog eens op de universiteit rondlopen. Ik meed ieder oogcontact. Daarna heb ik hem nooit meer gezien. Ik weet niet wat er van hem geworden is.
Het Filosofendal (1983)
door Willem van der Kuijlen
Introductie 1983. Een van de eerste dagen en we zouden eind van de middag ― zo was aangekondigd door onze mentoren ― gaan picknicken in het Filosofendal, dicht bij de Duivelsberg. Heel veel mooier wordt het niet, als je in Nijmegen filosofie komt studeren. Maar niemand van de mentoren wist waar dat precies was. We hebben uiteindelijk wel gepicknickt, maar elders tegen de stuwwal op een wei. Het enige dat ik er nog van weet moet ik halen van de foto die toen gemaakt is.
De twee fasenstructuur kwam er aan
Oh, ja. Een makkelijke en beetje karige zomerse picknick met mandarijnen, stokbrood, huzaren- en andere salades, Spa en nog een fles fris. Verspreid een paar ongeopende pakjes Melba toast. Mentoren Saskia, Mignon, René en Har.
We waren de tweede lichting van de nieuwe universitaire twee fasenstructuur. De eerste fase bestond uit een propedeutisch jaar en drie daaropvolgende doctoraaljaren. De tweede fase die hierop had moeten volgen is, geloof ik, nooit echt van de grond gekomen. Is een structuur met één fase nog een structuur? Onze lichting was groot, ongeveer zeventig eerstejaars. Op de foto herken ik natuurlijk direct Chris Buskes, latere collega. Verder Jeroen, Zoëlita, Barbara, Marco, Vincent, Erik en Loy en in panterprint onmiskenbaar Frits. Als ik het goed zie, hebben vijf van degenen die op deze foto staan de eindstreep van het doctoraalexamen gehaald. Frits niet, maar hij schaatste in '85, in een opwelling, wel de Elfstedentocht uit. Gewoon.
Maar het filosofendal hebben we niet gevonden
Maar de sfeer zit er hier al goed in, zo te zien. Ha, ha. Zelf concentreer ik me op een stokbroodje en hopelijk genoot ik er van. We proberen er iets van te maken, maar we staren een beetje voor ons uit, vermoeid van de middag en de vorige avond. Achter mij hebben Zoëlita, René en Har wel iets om over te praten. Spinoza, Schopenhauer, Kierkegaard, zoiets? Jaloersmakend. En dit is nog niet eens het Filosofendal. Daar zijn we helemaal nooit geweest tijdens de introductie.
Pas dertig jaar later zou ik dat filosofendal leren kennen. Een idyllisch dalletje in het bos iets verderop. Tot 1949 was het Duits gebied. Er staat nu nog een grenssteen uit die tijd. Bij de Heksendans aan de Oude Kleefsebaan trouwens ook. In 1963 is dit stukje Duitsland door Nederland geannexeerd omwille van verbetering van het douanetoezicht, maar misschien vooral uit erg kleinzielig ressentiment. En Duitsers hebben al genoeg filosofen.
Maar waar zaten we dan wel?
Als we niet in het Filosofendal zaten, dan moet die foto wel gemaakt zijn op de Elyzeesche velden. De benaming voor weidevelden die hier ook ergens op de hellingen van de stuwwal liggen. Elysium, Champs Élyzées ook niet slecht als je in Nijmegen studeert. Het is hier weliswaar geen Duits gebied meer, maar het geluk dat je hier ten deel kan vallen laat zich alleen maar in het Duits uitdrukken: "Freude, Tochter aus Elysium!".
Ik heb nog twee foto's van mijn introductie: een van een picknick en een van het introductieweekend. Overdag op de fiets naar een kampeerboerderij in Well. De foto is 's avonds genomen. Aan tafel zitten Henk en René ― twee van onze mentoren ―, Vincent, Frits en Joost en Coen. De tafel zelf is geplaveid met lege bierflesjes.
Hieronder volgen fragmenten uit het introductieboekje van 1983
Het introductieboekje
Elk jaar ontvangen de eerstejaars studenten een introductieboekje. Hieronder volgen de voorkanten van de boekjes die in ons bezit zijn. Vanaf 2020 worden er geen boekjes meer gemaakt. De eerstejaars krijgen alle informatie in een app (waar blijft de tijdsgeest?).