1967. Bij de hoogleraren thuis
In 1967 had ik al een jaar filosofie achter de rug. Toen ik mij in 1966 als 23-jarige rechtenstudent inschreef aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, had ik al drie jaar filosofiestudie achter de rug bij de paters dominicanen te Zwolle. Naast de rechtenstudie had ik voldoende tijd om filosofiecolleges te volgen en ik besloot in een flink tempo tentamens te gaan doen, om snel mijn kandidaats filosofie te kunnen halen. Alle tentamens werden mondeling afgenomen, vaak bij de professoren aan huis.
Door Herman van Erp
Hollak en Strasser
Het tentamen geschiedenis van de moderne wijsbegeerte besloeg een grote hoeveelheid stof. Mijn medestudenten hadden allemaal veel ontzag voor Jan Hollak, maar ook wat angst voor hem, en Ik meen dat ik de eerste was die het waagde dat tentamen bij hem te gaan doen. Een andere professor voor wie er wat angst bestond was Stephan Strasser. Strasser gaf college aan studenten van verschillende richtingen. Je moest duidelijk maken dat het een tentamen voor het kandidaats filosofie betrof. Maar je moest wel op je woorden passen. Het verhaal deed de ronde dat een student die op de vraag wat hij studeerde, spontaan antwoordde dat hij filosoof was, door Strasser verontwaardigd de deur werd gewezen, met de opmerking dat hij dan niets meer te leren had. Strasser was inderdaad een strenge man. Hij was een van de weinige hoogleraren die enkele afgestudeerde assistenten had. Zij mochten de zeldzame keren dat hij geen college kon geven invallen en moesten zich daarbij houden aan het voorlezen van Strassers eigen collegedictaat. Op lastige vragen van studenten durfden zij niet naar eigen inzicht antwoord te geven.
Kant en Hegel
Maar over het algemeen was de omgang van professoren met de filosofiestudenten gemoedelijk. Een aantal hoogleraren had in die sfeer leesgroepen aan huis. Met name bij Jan Plat was dat voor studenten een zeer aangename ervaring. Plat was ook wel de hoogleraar die ik als docent het meest waardeerde. Zijn colleges over Kant waren boeiend en helder. Ook de colleges van Hollak waren uitermate boeiend. Ze maakten veel indruk; niet zozeer omdat ze zo helder waren als wel omdat ze veel denkkracht bij de studenten opriepen. We vormden studiegroepjes om te begrijpen wat Hollak nu precies duidelijk wilde maken. Zo probeerden we eens als groepje (onder wie George Kwaad, Ton Lemaire, Harrie Willemsen en Georg Remmel - een al wat oudere Duitse student, die later medewerker onder Hollak werd -) ons in enkele dagen op een aangename plek driemaal per dag gedurende drie uren Hegels Philosophie des Rechts zelf eigen te maken. Minder te spreken waren we over de colleges ethiek van Van Boxtel, die we te weinig diepgang vonden hebben. Ook over de colleges Middeleeuwse wijsbegeerte van De Rijk was er nogal wat ontevredenheid. De Rijk beroemde zich op zijn faam als specialist in de middeleeuwse logica, maar hield ons herhaaldelijk voor dat hij zich bij ons tevreden moest stellen met behandeling van meer gangbaar materiaal. Hij vond het duidelijk interessanter om als Eerste Kamerlid tijdens de colleges wat te badineren over Haagse politiek dan zich indringend met teksten van bijvoorbeeld Thomas bezig te houden. Na dringend verzoek van de studenten wilde hij wel wat stukken tekst van Duns Scotus met ons behandelen.
Reizen met Thaumasia
Het sociaal-culturele leven in de tweede helft van de jaren zestig was flink in beweging. Studenten roerden zich, ze organiseerden zich en kregen inspraak. De faculteitsvereniging met de fraaie naam Thaumasia speelde daarin een bemiddelende rol. Thaumasia organiseerde liefst jaarlijks een studiereis naar een universiteit in het buitenland. In 1967 ging Herman Berger mee naar Warschau (Raam, jaargang 1967). Hier is zijn verslag te lezen.
Ik heb deelgenomen aan een reis naar Oxford en Cambridge en een naar Münster. Hollak en Plat waren daarbij ook van de partij als officiële vertegenwoordigers van onze faculteit, maar vooral als plezierige reisgenoten.
Omdat de Angelsaksische (‘analytische’) filosofie in onze eigen opleiding nog weinig voeten in de aarde had, was de reis naar Engeland duidelijk gekenmerkt door nieuwsgierigheid naar die andere manier van filosoferen. Het aardige was dat gerenommeerde filosofen zich vrijmoedig met ons ophielden en het leuk vonden om op wat ironische manier op elkaar af te geven. Een sfeer van ‘jongens onder elkaar’.
Op de foto hierboven voert Bert Kerkhof ons in een punter langs Oxfordse beemden. Een vrouwelijke student is weggedoken, omdat we door een voor dames verboden vaarwater voeren, langs een wei waar professoren al sinds eeuwen het voorrecht genoten zich in hun blootje in hun vak te verdiepen.
In 1969 naar Münster
In 1969 hadden we voor een reis naar Münster gekozen, mede omdat we over minder financiële middelen beschikten. Door de nabijheid was het ook gemakkelijker om de reis ter plekke voor te bereiden. De stad bood vanuit historisch perspectief veel bezienswaardigs. In cafés hadden we levendige discussies met studenten, die in die dagen protestbijeenkomsten hadden en zich indringend waren bezig gaan houden met de vraag hoe hun opvoeders zich in de oorlog hadden gedragen en wat voor repercussies dat moest hebben voor het onderwijs.
Qua contact met de faculteit verliep deze reis heel wat formeler. We werden door de faculteit overigens met veel égards ontvangen. De laatste avond zouden we in een fraai paleis bijeenkomen voor een gemütliches Zusammensein vanaf zeven uur, ongeveer een kwartier op loopafstand verwijderd van het sportcomplex waar we waren gehuisvest. We moesten dus wat vroeger eten en een beetje haast maken. Als voorzitter van Thaumasia voelde ik me ervoor verantwoordelijk dat iedereen op tijd vertrok en ging daarom als laatste op weg. Buiten adem kwam ik enige minuten te laat aan bij het paleis, waar de Münsterse decaan dolblij was dat ik eindelijk was aangekomen. Hij had zich duidelijk heel ongerust gemaakt. Binnen stond ons een bijzondere verrassing te wachten: we werden onthaald op een zeer copieus buffet, waar niemand op gerekend had. Maar met volle magen moesten we er natuurlijk toch enthousiast van eten. Verder hoorden er bij het buffet ook een paar toespraken. Ik probeerde middels Marieken van Nimwegen, die op weg naar Münster door Moenen verleid werd, de band tussen Nijmegen en Münster wat te verdiepen. Misschien vond men de vergelijking wat problematisch, want van een hechte band tussen onze faculteit en die van Münster is naar ik weet niet veel terecht gekomen.
Herman van Erp verhaalt over de reizen van de faculteitsvereniging Thaumasia. In 1969 ging de reis naar Münster. Op de foto: Tweede van links: Theo Klijsters. Derde van links: George Kwaad. Derde van rechts: Anton van den Heuvel Helemaal rechts: Herman van Erp
Bij Hollak thuis?
Hierboven vermeldde ik dat Hollaks colleges zeer boeiend waren, maar ook wel moeilijk te begrijpen; ze activeerden ons om zelf de literatuur te gaan lezen waarop hij zijn denken baseerde. In die zin was hij stimulerend, maar toch ook geen erg hulpvaardige docent. Ter illustratie wil ik nog wel een eigen ervaring vertellen. Ik was erg geïnteresseerd in Hegel en Marx en dacht wellicht een bijdrage te kunnen leveren aan een dialoog tussen West-Europese marxistische filosofie en het orthodox Russische marxisme, bekend als ‘diamat’ (dialectisch materialisme), en stelde aan Hollak voor om een doctoraalscriptie te schrijven over de filosofisch relevante geschriften van Lenin. Dat raadde hij me kordaat af met de opmerking dat Lenins filosofie voor mij in het geheel niet interessant zou zijn. Achteraf ben ik hem daar wel dankbaar voor. Ik koos met zijn goedkeuring voor een scriptie over Kants rechtsfilosofie. Ik kon aan de slag; maar van begeleiding kwam niets terecht, omdat hij het te druk had en zei er alle vertrouwen in te hebben dat het me wel zou lukken. Plat was zo vriendelijk om mijn eerste schrijfsels grondig te lezen en van commentaar te voorzien, hoewel ik hem niet als mijn afstudeerdocent gekozen had. Toen ik aan het begin van de zomer het geheel afgerond had en het manuscript aan Hollak wilde overhandigen, vroeg hij me het na de vakantie op te sturen. Dat deed ik en hij vroeg me het na twee weken bij hem thuis in Amsterdam te komen ophalen. Daar aangekomen deed mevrouw Hollak open. “Oh, u bent de heer Van Erp? Ik moet u dit van mijn man overhandigen”. Ik vroeg of hij het niet met mij wilde bespreken. Maar dat was niet nodig zei zij; het was goed zo. In de trein zag ik dat er geen brief of enige aantekening bij zat. Ik bracht zelf nog enkele veranderingen aan, kopieerde een nette uitgave voor de examinatoren en regelde een afstudeerdatum. Bij de borrel na het examen zei Hollak tegen me: “Nou Van Erp, dat was een pittig werkstuk. Ik heb er de laatste twee weken heel wat tijd aan moeten besteden”.
Symposia Thaumasia
Een andere periodieke activiteit van Thaumasia was het organiseren van een meerdaags filosofisch symposium. De beide symposia die ik meemaakte waren levendig en hadden plaats in een volle aula. Het thema Analyseren of Zweven was in het kader van de reis naar Engeland zeer actueel. Joop Doorman, die net op het punt stond een bekende Nederlander te worden, deed als vertegenwoordiger van de analytische filosofie een scherpe aanval op Heidegger, voor hem het voorbeeld van een bedenkelijke trend in de continentale filosofie.
Dialectiek en Maatschappijkritiek
Het tweede symposium had als thema Dialectiek en Maatschappijkritiek. Met Machiel Karskens, Bert Kerkhof en Geert van Esch vormde ik de congrescommissie. De lezingen en discussies van dit symposium zijn door de commissieleden bijeengebracht en vertaald, en uitgegeven bij Boom Meppel, als een van de eerste filosofische publicaties van die uitgeverij die later zoveel prachtige filosofieboeken uit zou geven.
Geen Habermas en Adorno
Toen wij Habermas als vertegenwoordiger van de Frankfurter Schule wilden uitnodigen, raadde Hollak dat af. Habermas zou slecht verstaanbaar zijn en zich bovendien weinig thuis voelen in de roerige studentenbeweging. Daarop besloten we ons maar direct tot Adorno te wenden. Deze reageerde zeer vriendelijk en stuurde ons de drukproef van zijn artikel dat de inleiding werd voor het gerenommeerde boek Der Positivismusstreit in der deutschen Soziologie. Hij gaf ons verlof de tekst te vertalen en op te nemen in de studiebundel die voorafgaand aan het symposium ter beschikking was. Die tekst is dus in het Nederlands verschenen voordat hij in Duitsland werd gepubliceerd. Maar Adorno voelde zich te oud om zelf aan het symposium deel te nemen. Wel adviseerde hij om in plaats van hem Hermann Schweppenhäuser uit te nodigen.
Wel Hermann Schweppenhäuser
Schweppenhäuser trachtte ons in een tüchtig-Duitse voordracht de kerngedachten van de negatieve dialectiek te verduidelijken. Ik moest de discussie leiden, maar er kwam pijnlijk genoeg geen enkele vraag uit de zaal. In een wat ontwapenende eerlijkheid vroeg ik Schweppenhäuser toen wat nu precies het negatieve van die negatieve dialectiek was. Hij reageerde gevat met de opmerking dat ik een echte Gretchenfrage stelde. Daarmee bracht hij de zaal aan het lachen en deed nog eens verwoede pogingen het uit te leggen.
En Lucien Goldmann
Onze andere buitenlandse spreker was een aardige tegenhanger: Lucien Goldmann. Deze gaf vanuit zijn eigen ervaringen met de Mouvement de May kritiek op het abstracte karakter van de negatieve dialectiek. Voor de uitnodiging van Goldmann had Jan Plat een rol gespeeld. Als Franse auteur over Kant was hij een zeer respectabele spreker voor Plat. Ik had voor Goldmann een hotel gereserveerd tegenover het station en hem in een gure sneeuwbui van de trein gehaald. Hij kwam vanuit Denemarken met het vliegtuig en beklaagde zich over de ontberingen van de reis. Hij verkeerde in de veronderstelling dat Nijmegen vlak bij Schiphol was gelegen, anders was hij niet gekomen. Later in de middag belde Plat mij op, dat hij voor Goldmann een nieuwe hotelkamer had geregeld. Door weinig ervaring met dit soort zaken en wegens een krap budget had ik een eenvoudige kamer met een gedeelde badkamer gereserveerd.