1957. Schillebeeckx niet? Dan een Jezuïet!
In 1957 ging aan de theologische faculteit de hoogleraar Gerard Kreling (1888-1973) met emeritaat. Kreling was sinds 1928, als opvolger van Jan Kors, die naar de leerstoel moraaltheologie was overgestapt, hoogleraar in de dogmatiek en de geschiedenis van de theologie geweest. Net als zijn voorganger was hij lid van de orde der dominicanen.
Hun leerstoel was, bij wijze van ongeschreven regel, toegewezen aan die orde, die in de middeleeuwen de grote theoloog Thomas van Aquino had voortgebracht. Thomas was ook dé autoriteit voor Kreling, al droeg hij op zijn bescheiden wijze wel bij aan de overwinning van het starre neothomisme. Hij ging namelijk niet blindelings mee met de latere commentatoren op het hoofdwerk van Thomas van Aquino, de Summa theologiae, maar wilde terugkeren naar de tekst zelf: wat staat er nu eigenlijk en hoe theologiseert de heilige Thomas?
Door Peter Nissen
Voor de opvolging van Kreling moest vanzelfsprekend ook weer een dominicaan gezocht worden. De professoren van de theologische faculteit hadden hun oog laten vallen op een veelbelovende jonge Vlaamse dominicaan, de rijzende ster van de Nederlandstalige theologie: Edward Schillebeeckx (1914-2009). Schillebeeckx doceerde al een jaar of tien aan de eigen theologieopleiding van de dominicanen in Leuven. Tussentijds was hij twee jaar in het dominicaanse studiecentrum Le Saulchoir in Parijs geweest, toen een van de centra van de vernieuwing van de katholieke theologie, met grote namen als Marie-Dominique Chenu en Yves Congar. In die Parijse jaren volgde hij ook colleges aan de Sorbonne. Hij deed er vernieuwende ideeën op, die hij, terug in Leuven, in artikelen begon uit te werken. Zijn eerste boek, De sacramentele heilseconomie uit 1952, een bewerking van zijn proefschrift, maakte grote indruk. In het studiejaar 1956-1957 werd Schillebeeckx ook gevraagd om colleges te geven aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar hij benoemd werd tot hoogleraar in het Hoger Instituut voor Godsdienstwetenschappen, een buiten de theologische faculteit ondergebracht cursusprogramma voor niet-priesters. Kortom, hij was een aantrekkelijke kandidaat voor Nijmegen. Kreling zag zijn ordebroeder ook graag als zijn opvolger. Hij ging namelijk niet alleen met emeritaat wegens zijn leeftijd en gezondheid, maar ook omdat hij de vernieuwing van de theologie, die hij overigens volmondig toejuichte, zelf niet kon bijbenen.
Toch liever in Vlaanderen?
Toch was Schillebeeckx, die tot de internationaal vermaarde toptheoloog van Nijmegen zou uitgroeien, bijna aan de neus van de Nijmeegse theologische faculteit voorbij gegaan. Om te beginnen had de Nederlandse provincie van de dominicanen het recht om een kandidaat voor de leerstoel voor te dragen. Zij schoven hun medebroeder Andreas Maltha (1904-1994) naar voren, een brave thomist, die zich later zou ontpoppen tot een conservatieve criticus van Schillebeeckx, terwijl zij in het Nijmeegse klooster van de dominicanen, het Albertinum, toch jarenlang ook huisgenoten waren. Maar de Nederlandse ordebestuurders hechtten niet aan die voordracht en trokken die grif in toen hun Vlaamse medebroeder Schillebeeckx in beeld kwam. De bestuurders van de Vlaamse dominicanenprovincie hadden echter ook grote verwachtingen van hem en zij wilden hem niet graag kwijt raken. De Vlaamse provincie van de dominicanen had, zo zeiden zij, enkele theologische coryfeeën nodig om jonge mensen aan te trekken, want zij hadden, anders dan hun Nederlandse medebroeders, geen door dominicanen geleide middelbare scholen die voor de rekrutering van jonge dominicanen konden zorgen (zoals het Dominicuscollege in Nijmegen).
Nee, liever naar Nijmegen
Hoe het Nijmegen toch gelukt is Schillebeeckx binnen te halen, onthult de hoogleraar Nieuwe Testament Willem Grossouw (zie ook de aflevering over 1964), die toen voorzitter (wij zouden nu zeggen: decaan) van de faculteit was, in zijn memoires, die in 1981 zijn verschenen onder de titel Alles is van u. Edward Schillebeeckx wilde zelf ook wel graag naar Nijmegen verkassen, want daar hadden de dominicanen vanaf het begin enkele hoogleraren aan de universiteit geleverd, en in Leuven was een vaste benoeming in de theologische faculteit in die tijd voor paters nog uitgesloten: alle hoogleraren waren daar zogenaamde ‘wereldheren’, dus priesters van een bisdom. Nijmegen zou Schillebeeckx de kans bieden zich academisch te ontplooien en zijn vleugels uit te slaan.
In april 1957 reisde Willem Grossouw naar Brussel, waar de provinciale overste van de Vlaamse dominicanen, pater Arthur Camerlynck, zetelde. Die bracht de bovengenoemde argumenten naar voren. Grossouw bracht daar een oud wapen tegen in stelling: de rivaliteit tussen de kloosterorden. Als Schillebeeckx niet naar Nijmegen mag komen, zo was zijn argument, dan zullen wij een jezuïet moeten benoemen. Er was namelijk een geschikte gepromoveerde theoloog van die orde beschikbaar: pater Piet Schoonenberg (1911-1999). Die zou zeven jaar later, in 1964, inderdaad ook in Nijmegen benoemd worden, als tweede hoogleraar in de dogmatiek en dus als collega van Schillebeeckx, maar naar zijn eigen gevoel en dat van anderen ook wel altijd in de schaduw van de wereldberoemde toptheoloog.
Zo niet, dan maar een Jezuïet
De dreiging dat de Nijmeegse leerstoel naar een jezuïet zou gaan in plaats van naar een dominicaan, overtuigde de Vlaamse provinciaal nog niet. Maar Grossouw zocht het nu hogerop: bij de algemene overste van de dominicanen, de ‘magister generaal’ in de geheimtaal van de kloosterlingen, de in Rome zetelende Ier Michael Browne, later een conservatieve curiekardinaal en niet bepaald een bewonderaar van Schillebeeckx. Maar in 1957 vond Browne dat een leerstoel van de dominicanen voor de orde behouden moest worden en niet aan de jezuïeten afgestaan moest worden. De Vlaamse provinciaal werd ‘overruled’ en Edward Schillebeeckx mocht naar Nijmegen komen.
Verhuisd naar het Albertinum
In september 1957 was de benoeming rond en in januari 1958 verhuisde Schillebeeckx naar het Nijmeegse Albertinumklooster en begon hij colleges te geven aan de theologische faculteit. In zijn Theologisch Testament uit 1994 vertelt Schillebeeckx dat Kreling hem had afgeraden in het klooster te gaan wonen. Als hij zelfstandig woonde, zou hij meer armslag hebben om zich in de academische wereld te bewegen. Maar Schillebeeckx wilde kloosterling blijven en daarom toch in een gemeenschap leven, en dus ging hij in het Albertinum wonen, waar zijn rivaal Maltha al woonde.
Grossouw merkt fijntjes op dat de Vlaamse provincie van de dominicanen niet helemaal aan het kortste eind trok: Edward Schillebeeckx bleef lid van de Vlaamse provincie en daarom vloeiden de verkoopinkomsten van Schillebeeckx’ latere, zeer succesvolle en in vele talen vertaalde boeken daarheen en niet naar Nederland.
In de Groene Amsterdammer van 13 oktober 1999 blikt Schillebeeckx terug op zijn leven in het Albertinum. In 1958 is hij er komen wonen en in 1994 werd het verkocht aan een projectontwikkelaar. Schillebeeckx verhuisde naar een kleiner complex in Berg en Dal.
'EDWARD!’ galmt een oude pater richting keuken. Geen Edward. ‘Zojuist stond-ie nog af te wassen.’ Maar de befaamde theoloog Edward Schillebeeckx, tegen wie het Vaticaan al meer dan twintig jaar een proces heeft lopen wegens ketterij, is al klaar met de etensbordjes. Schillebeeckx (84) komt vrolijk aangelopen. De paters dominicanen hebben drie jaar geleden het Albertinum, hun imposante kloostercomplex in Nijmegen, moeten verkopen en Schillebeeckx woont met acht medebroeders in een kleiner huis in de bossen van Berg en Dal. En vindt het heerlijk. ‘De vriendschappelijkheid naar elkaar, de lieflijkheid zelfs is gegroeid. In het Albertinum was je, toen ik er in 1958 aankwam, met 130 man. Je moest zwijgen; het was heel de dag stil. In de gangen liep je elkaar voorbij, na twee jaar wist je nog niet wie wie was. Je had oog voor elkaar en toch bleven het vreemdelingen. Ik was altijd met mijn boeken bezig, met schrijven, en dacht: dit is mijn kloosterleven. Uiteindelijk waren we met 34 man over en met negen zijn we naar hier gegaan. En goed, ze passen nog niet allemaal bij elkaar, maar toch is het een gezin geworden. We doen veel meer voor elkaar dan we vroeger ooit gedaan hebben. Echte vriendschap, zoals die nu bij ons groeit, is ongelooflijk! Ik maak het voor het eerst mee, sinds drie jaar, en nu zie ik: dit heb ik gemist.’