1925. Eer en oneer van de eerste lekentheoloog

Datum bericht: 5 december 2022

Anton Baumstark was de eerste leek in Nijmegen met een leeropdracht in de theologische faculteit. Hij gold als een model-katholiek. Maar tien jaar later bleek het tegendeel.

Door Peter Nissen

Op 15 september 1925 vond in de concertzaal De Vereniging in Nijmegen de overdracht van het rectoraat van de Katholieke Universiteit Nijmegen plaats. De theoloog Jordanus de Langen Wendels o.p. (zie over hem het verhaal bij 1927) droeg het stokje over aan de jurist en econoom Charles Raaijmakers s.j. In zijn overdrachtsrede memoreerde De Langen Wendels een bijzonder eerbetoon voor een van de hoogleraren van de jonge universiteit:

“Een geheel bijzondere eer gewerd onze ambtgenoot Baumstark toen de viering der 1000-jarige aansluiting van het Rijnland aan het Duitsche rijk de Universiteit Bonn deed besluiten haren en onze Hoogleeraar het ere-doctoraat in de Theologie te verleenen. Wie, gelijk wij, zijn baanbrekend werk op liturgisch gebied kennen, - om dit slechts te noemen -, weten dat deze titel hem in den volsten zin siert.”

Zijn standaardwerk wordt nog steeds gebruikt

Het eredoctoraat voor Anton Baumstark was inderdaad opmerkelijk. Hij was namelijk een leek, en de verlening van een eredoctoraat in de katholieke theologie aan een leek kwam eigenlijk nooit voor. Maar Anton Baumstark was ook in de jonge theologische faculteit van Nijmegen een opmerkelijk figuur: hij was de enige leek met een leeropdracht in die faculteit. Alle andere hoogleraren waren geestelijken, de meesten paters: drie dominicanen, één jezuïet, één franciscaan en drie zogenaamde wereldheren (priesters die niet tot een kloosterorde behoorden).

Met de benoeming van Anton Baumstark haalde de Nijmeegse universiteit een katholieke geleerde van wereldfaam binnen. Hij was in 1872 in Konstanz geboren als de enige zoon van de politicus en schrijver Reinhold Baumstark, die zich als protestant tot het rooms-katholicisme had bekeerd. Anton was een hoogbegaafde student. Na het gymnasium in Freiburg en Mannheim ging hij in 1890 klassieke en Oosterse talen studeren in Heidelberg, Freiburg en Leipzig. In 1894 promoveerde hij op een in het Latijn geschreven proefschrift. Vier jaar later, in 1898, verdedigde hij in Heidelberg zijn Habilitation, een soort tweede proefschrift, dat toegang gaf tot het professoraat aan Duitse universiteiten. Daarna ging hij voor een studieverblijf van 1899 tot 1905 naar Rome, waar hij in 1901 een wetenschappelijk tijdschrift over het christelijke Oosten stichtte, Oriens Christianus. Van 1906 tot 1921 gaf hij les aan een katholieke privéschool. In 1921 werd hij honorair hoogleraar in de geschiedenis en de cultuur van het christelijk Oosten en de vergelijkende liturgiewetenschap aan de universiteit van Bonn. En twee jaar later wist de Nijmeegse universiteit hem binnen te halen voor een gewoon hoogleraarschap. Hij kreeg de leeropdracht vergelijkende liturgiegeschiedenis in de theologische faculteit en ook een leeropdracht in de Semitische taal- en letterkunde in de Faculteit der Letteren.

Anton Baumstark had toen al een indrukwekkende reeks publicaties op zijn naam staan: boeken over de misliturgie in het christelijk Oosten, over de getijden en het kerkelijk jaar, een tweedelig handboek over de christelijke literatuur van het Oosten, over de Syrisch-christelijke literatuur en over de vroegste ontwikkeling van de liturgie. Hij verbond een indrukwekkende talenkennis, vooral van Semitische talen, met een gedegen historische en theologische kennis. Zijn beroemdste werk, dat hij op late leeftijd voltooide, geeft in de titel al zijn vernieuwende aanpak aan: Liturgie comparée (1940). Baumstark paste de vergelijkende methode, afkomstig uit de taalkunde en de godsdienstwetenschap, toe op de studie van de christelijke liturgie. Zijn standaardwerk is in verschillende talen vertaald en wordt nog steeds gebruikt; de Spaanse editie werd nog in 2005 herdrukt.

Het eredoctoraat van 1925, het eerste eredoctoraat voor een Nijmeegse hoogleraar, was een uitdrukking van de waardering die Baumstarks wetenschappelijke werk ondervond. In 1926 kreeg hij ook nog een buitengewoon hoogleraarschap in de islamologie en het Arabisch aan de Utrechtse universiteit.

Onverhoeds einde aan hoogleraarschap

In 1930 kwam er een einde aan het hoogleraarschap van Baumstark in Nijmegen. Jammer voor Nijmegen. Of toch niet? Baumstark kreeg aan de universiteit van Münster een leerstoel in de oriëntalistiek. Daar zou hij echter binnen enkele jaren een kwalijke rol gaan spelen: hij ging zich ontpoppen tot een felle antisemiet en nationaalsocialist. Op 1 augustus 1932 werd hij lid van Hitlers partij, de NSDAP. De fervente katholiek Baumstark begon het land door te trekken om de nationaalsocialistische heilsboodschap te verkondigen. Na de machtsovername van Hitler werd Baumstark in Münster lid van een ‘Gleichschaltungs- und Säuberungskommission’, die de universiteit moest ontdoen van joodse medewerkers. Ook in allerlei andere naziorganisaties werd hij actief. Hij schreef een 28 bladzijden lange brief aan Adolf Hitler, waarin hij hem uitlegde dat hij een ‘trouwe zoon van de katholieke kerk’ was, maar een groot tegenstander van de katholieke partij en een ‘begeisterter Anhänger’ van de nieuwe geest die in Duitsland heerste. Hij klaagde collega’s aan wegens ‘Infizierung mit jüdischem Blut.’ De universiteit moest van hen gezuiverd worden. Onder collega’s kreeg hij de bijnaam ‘Obernazi’ en ‘grootinquisiteur zonder mandaat’.

Baumstarks kwalijke praktijken duurden niet lang. Eind 1934 kwam er een plots einde aan zijn hoogleraarschap: hij ging voortijdig met emeritaat. Hij ging in Bonn wonen en probeerde nog met wetenschappelijke activiteiten door te gaan, maar dat werd steeds moeilijker. Wel kon hij zijn eerder genoemde hoofdwerk Liturgie comparée in die jaren voltooien. Na de Tweede Wereldoorlog verloor hij in het kader van de ‘denazificatierichtlijnen’ in 1946 ook nog zijn pensioen. Twee jaar later, op 31 mei 1948, overleed hij in Bonn aan hartproblemen.

Verhulde en onthulde achtergrond

De achtergrond van het vervroegde emeritaat van Baumstark bleef lange tijd verhuld. Maar een onderzoek in 2017 in de archieven van de universiteit van Münster door Angelika Pries heeft geleid tot een reconstructie van de precieze gang van zaken, en die werpt ook nieuw licht op zijn vertrek in 1930 uit Nijmegen. Tegen Baumstark waren namelijk beschuldigingen ingebracht van homoseksuele handelingen. Hij zou iets gehad of gedaan hebben met een bij hem in huis wonende student uit Bonn. Het is opmerkelijk, want Baumstark was in 1909 op 36-jarige leeftijd getrouwd met de achttien jaar jongere protestantse Frieda Tröndle. Uit dit huwelijk werden maar liefst veertien kinderen geboren: zes dochters en acht zonen. De voorbeeldige katholieke huisvader werd er dus van beschuldigd een scheve schaats gereden te hebben.

De rector van de universiteit van Münster stelde een onderzoek in. Tot zijn verrassing ontving hij in juli 1934 een brief van een vroegere studiegenoot van Baumstark, inmiddels ook hoogleraar in Nijmegen: de classicus Engelbert Drerup, hoogleraar Griekse taal- en letterkunde en in 1931 rector in Nijmegen. Drerup hengelde, gezien de nieuwe politieke situatie in Duitsland, onomwonden naar een benoeming in Münster. Maar hij deelde meteen ook even mee dat het vertrek van Baumstark uit Nijmegen in 1930 niet vrijwillig was geweest. Er dreigde namelijk ook in Nijmegen een onderzoek tegen hem ‘bezüglich homosexueller Verfehlungen’. Drerup zal daar als aankomend rector indertijd weet van gehad hebben. In augustus 1934 reisde de rector van Münster, de jurist Hubert Naendrup, zelf ook partijlid, met twee anderen naar Nederland om in Nijmegen meer te weten te komen over de gang van zaken. Zij spraken daar met verschillende mensen, maar kregen het fijne niet te horen. Zeker, zo werd gezegd, was er geen officiële procedure geweest, maar wel werd Baumstark afgeperst wegens vermeend bordeelbezoek en zou hij om politiebescherming gevraagd hebben. In een persoonlijk gesprek liet de hoogleraar filosofie en priester Jan Hoogveld, die zo’n beetje de vertrouwenspersoon in morele kwesties van het Nijmeegse universiteitsbestuur was, zich echter wel ontvallen dat het om homoseksuele relaties ging. Hij noemde het in een gesprek met Naendrup ‘Röhm-Geschichten’: de nazi Ernst Röhm, hoofd van de Sturmabteilung (SA) van de NSDAP, was ook homoseksueel, iets waar Hitler aanvankelijk geen moeite mee had, tot hij Röhm uit de weg wilde ruimen en zijn homoseksualiteit daarvoor als argument gebruikte. In Münster werd men nerveus: Baumstark was wel een fervente nazi, maar geruchten over homoseksuele praktijken zouden zich tegen de universiteit kunnen keren. In november 1934 werd opnieuw iemand naar Nijmegen gestuurd: de historicus professor Hermann Wätjen, die goed Nederlands sprak doordat hij zich met de koloniale geschiedenis van Nederland had beziggehouden. Hij sprak op 3 november opnieuw met Hoogveld en ook met anderen en kwam tot de conclusie dat de beschuldiging van homoseksuele praktijken onweerlegbaar was.

Het archief geeft een onthutsende waarheid

Baumstark werd meteen ingelicht over de beschuldigingen. Op 6 november, drie dagen na het bezoek van Wätjen aan Nijmegen, vroeg hij, met een beroep op zijn zwakke gezondheid, om vervroegd emeritaat. Op 8 december 1934 ontbond het Reichserziehungsministerium, dat inmiddels was ingelicht over de informaties uit Nijmegen, het contract met Anton Baumstark. De geleerde trok zich verbitterd terug in zijn huis in Bonn. Aan een grote wetenschappelijke loopbaan kwam voortijdig een einde.

Aanvullend onderzoek in het Nijmeegse universiteitsarchief maakt duidelijk dat de Nijmeegse bestuurders hun Münsterse collega’s in 1934 niet slechts op basis van vage geruchten hebben geïnformeerd. Het College van Curatoren had zich in 1930 wel degelijk door middel van politierapporten laten informeren over het seksuele gedrag van Baumstark. Het leidde tot overleg op hoog niveau, met als uitkomst toch nog een ‘eervol ontslag’ van Baumstark, maar dat ‘eervolle’ diende alleen om een schandaal te voorkomen.

De kwestie is waarschijnlijk aan het rollen gebracht doordat de president-curator van de Nijmeegse universiteit (in huidige termen de collegevoorzitter), de oud-burgemeester Frans van Schaeck Mathon, in september 1930 door de Nijmeegse politiecommissaris Allard vertrouwelijk op de hoogte was gebracht van enkele observaties over het gedrag van Baumstark. Zo was er een beschuldiging dat Baumstark ‘homosexueele betrekkingen’ zou onderhouden ‘met een club Nijmeegsche jongens uit de lagere klassen.’ Een van die jongens zou hem chanteren. Om daarvan af te komen zou Baumstark hem tweehonderd gulden hebben gegeven, voor die tijd een flink bedrag (het zou nu overeenkomen met ruim 4000 euro). Ook werd gezegd dat Baumstark ‘huizen van ontucht’ in Nijmegen bezocht. Een tweede curator, de Nijmeegse arts en drankbestrijder dr. Frans Banning (beide hier genoemde curatoren hebben in Nijmegen een straatnaam gekregen), reisde naar Utrecht om met aartsbisschop Jansen over de gevoelige kwestie te spreken. De aartsbisschop nam geen genoegen met slechts vage beschuldigingen. Hij schreef op 12 oktober 1930 aan de secretaris van de curatoren dat zij aan de commissaris van politie om bewijzen moesten vragen. Waren die er niet, dan moest professor Baumstark gerehabiliteerd worden.

Venlo's Marietje

Die ‘bewijzen’ kwamen er, opnieuw strikt vertrouwelijk. Het universiteitsarchief bewaart afschriften van twee politierapporten. Agent Schouten had in de nacht van 27 op 28 april 1930 tussen 2 en 3 uur gepost bij het huis van de prostituee in de Pepergas die als ‘Venlo’s Marietje’ bekend stond. Daar kwam een hem onbekende man uit tevoorschijn, die door de agent gevolgd werd. Op de Augustijnenstraat sprak de agent hem aan en vroeg hem zijn paspoort: het was Baumstark. De agent vermaande hem ‘dat het voor zoo’n oude man geen werk was om naar de publieke vrouwen te gaan’ (Baumstark was toen 58 jaar). Ook wees hij de professor op het gevaar van ‘het oploopen van ziekten.’ Daarop begon de professor te huilen. De agent moest hem beloven er met niemand over te spreken, want ‘wanneer zijn familie er achter kwam [was] hij verloren.’

Aan agent Schouten had Baumstark verteld dat hij in pension was bij mevrouw Jannink aan de Groesbeekseweg 47. Daar ging iets later ook een agent naartoe (misschien dezelfde Schouten, maar het politieverslag is anoniem). Baumstark was niet thuis. Maar nog voordat de agent iets gezegd had, zei de hospita: ‘Is het over dat geval?’ Zij bleek te doelen op de chantage van Baumstark door een jongeman. Die vertoonde zich herhaaldelijk bij het huis en was zeer brutaal. Baumstark durfde niet meer alleen de straat op. ‘De Professor is een zwakkeling, die zichzelf geen weerstand biedt,’ wist de hospita.

Op basis van deze rapporten werd Baumstark ontboden bij het College van Curatoren. Daar vond hij Van Schaeck Mathon en Banning tegenover zich, alsmede de commissaris van politie. Banning stelde hem zonder veel omhaal de vraag of hij ‘zich aan homosexualiteit had schuldig gemaakt’, en Baumstark bekende: met één jongen. De curatoren hadden ook het politierapport over het bezoek aan Venlo’s Marietje voor zich. Zij deden op 14 oktober verslag aan de aartsbisschop van hun gesprek met Baumstark en stuurden ook de twee politierapporten mee, die wel weer moesten terugkomen. Van rehabilitatie kon, zo vonden zij, geen sprake zijn.

Toch eervol ontslag

Op aandringen van de aartsbisschop, die ook met Baumstark had gesproken, werd aan de geleerde eervol ontslag verleend. Dat gebeurde om hem niet financieel volledig te ruïneren, maar ook om verdere ruchtbaarheid over de kwestie te voorkomen. Baumstark presteerde het om op 30 november 1930 het bestuur van de Sint Radboudstichting, waar onder meer alle Nederlandse bisschoppen zitting in hadden en waarvan de meesten niet op de hoogte zullen zijn geweest van de achtergrond van het ontslag van Baumstark, te bedanken voor het eervol ontslag. Maar wel vroeg hij, met een beroep op zijn kinderrijke gezin, of hij voor de zeven jaren dat hij in Nijmegen in dienst was geweest een pensioen van dertig procent van het laatst genoten salaris mocht ontvangen. Hoe over dit verzoek is besloten, viel niet te achterhalen.

De onderzoekster die de archieven in Münster erop heeft nageplozen, spreekt het vermoeden uit dat alleen al geruchten in combinatie met persoonlijke animositeiten in het geval van Baumstark voldoende waren om hem in 1934 van het academische toneel te verwijderen. In de nazitijd werkte het zo, en Baumstark was niet de enige wetenschapper die op basis van geruchten en beschuldigingen werd uitgeschakeld. Maar de Nijmeegse archiefstukken maken duidelijk dat het toch wel om meer dan alleen geruchten ging.

Schokkend is dat Baumstark ondanks zijn ontslag in Münster een overtuigde nazi bleef. Nog in 1938 verklikte hij een hoogleraar, de oriëntalist Paul Kahle, wegens zijn ‘vriendelijke omgang met joden’. Vier van Baumstarks acht zonen overleden als soldaat tijdens de Tweede Wereldoorlog. Maar nog na de dood van zijn eerste zoon schreef hij: ‘Meine Treue zum Führer wird nie und durch nichts zu erschüttern sein.’ Hubert Naendrup, die hem in Münster goed had leren kennen, noemde hem ‘een pathologische persoonlijkheid’.

Pas negen maanden voor zijn dood erkende Baumstark in een brief aan een oud-student de ‘collectieve schuld van ons volk en mijn persoonlijke medeschuld daaraan’. Het is terecht, zei hij toen, in augustus 1947, dat wij nu daaronder lijden. Een laat inzicht, maar toch.


thumbnail_Anton Baumstark 1

De oudere en de jongere Baumstark

thumbnail_Anton Baumstark 2

Eredoctoraat voor Anton Baumstark

Het eredoctoraat voor Anton Baumstark was inderdaad opmerkelijk. Hij was namelijk een leek, en de verlening van een eredoctoraat in de katholieke theologie aan een leek kwam eigenlijk nooit voor. Maar Anton Baumstark was ook in de jonge theologische faculteit van Nijmegen een opmerkelijk figuur: hij was de enige leek met een leeropdracht in die faculteit. Alle andere hoogleraren waren geestelijken, de meesten paters: drie dominicanen, één jezuïet, één franciscaan en drie zogenaamde wereldheren (priesters die niet tot een kloosterorde behoorden).

Met de benoeming van Anton Baumstark haalde de Nijmeegse universiteit een katholieke geleerde van wereldfaam binnen. Hij was in 1872 in Konstanz geboren als de enige zoon van de politicus en schrijver Reinhold Baumstark, die zich als protestant tot het rooms-katholicisme had bekeerd. Anton was een hoogbegaafde student. Na het gymnasium in Freiburg en Mannheim ging hij in 1890 klassieke en Oosterse talen studeren in Heidelberg, Freiburg en Leipzig. In 1894 promoveerde hij op een in het Latijn geschreven proefschrift. Vier jaar later, in 1898, verdedigde hij in Heidelberg zijn Habilitation, een soort tweede proefschrift, dat toegang gaf tot het professoraat aan Duitse universiteiten. Daarna ging hij voor een studieverblijf van 1899 tot 1905 naar Rome, waar hij in 1901 een wetenschappelijk tijdschrift over het christelijke Oosten stichtte, Oriens Christianus. Van 1906 tot 1921 gaf hij les aan een katholieke privéschool. In 1921 werd hij honorair hoogleraar in de geschiedenis en de cultuur van het christelijk Oosten en de vergelijkende liturgiewetenschap aan de universiteit van Bonn. En twee jaar later wist de Nijmeegse universiteit hem binnen te halen voor een gewoon hoogleraarschap. Hij kreeg de leeropdracht vergelijkende liturgiegeschiedenis in de theologische faculteit en ook een leeropdracht in de Semitische taal- en letterkunde in de Faculteit der Letteren.