1923. Toch een theologische faculteit

Datum bericht: 29 november 2022

In 2020 was de katholieke identiteit van de Nijmeegse universiteit plotseling landelijk nieuws: de Nederlandse bisschoppen hadden op 16 november van dat jaar de universiteit het predicaat ‘katholiek’ ontnomen. In het kielzog van het zogenaamde ad-liminabezoek van de Nederlandse bisschoppen aan Rome in november 2022 kwam de identiteit opnieuw in het nieuws: de Radboud Universiteit bleek door Rome toch nog als katholieke universiteit beschouwd te worden. De Nederlandse bisschoppen werden teruggefloten.

Door Peter Nissen

De bisschoppen hadden deze blamage kunnen voorkomen als zij even in de historische documenten waren gedoken. Dan hadden zij kunnen vaststellen dat de Nijmeegse universiteit weliswaar was opgericht door de op 31 juli 1905 door hen gevormde Sint Radboudstichting, maar dat die oprichting vervolgens door de Heilige Stoel was goedgekeurd en bevestigd. Die goedkeuring en bevestiging (approbatio et confirmatio) werd op 29 juni 1923, het hoogfeest van de apostelen Petrus en Paulus, vastgelegd in een decreet van de Congregatie voor de Seminaries en de Universiteiten, ondertekend door kardinaal Gaetano Bisleti, de prefect van die afdeling van de Romeinse curie. De ontneming van het predicaat ‘katholiek’ hadden de Nederlandse bisschoppen buiten de opvolger van die Romeinse curieafdeling (tegenwoordig het Dicasterie voor Cultuur en Educatie) om gedaan, en dat was een beetje dom.

theobeging

Theologie dankt haar bestaan aan Rome

In het Romeinse goedkeuringsdecreet van 1923 is sprake van een katholieke universiteit met drie faculteiten: die van Letteren en Wijsbegeerte, die van Rechten en die van Theologie. Met die laatste faculteit was nog iets speciaals aan de hand: zij werd in het decreet niet alleen goedgekeurd, maar ook kerkelijk opgericht door de Romeinse congregatie. Dat betekent dat de Nederlandse bisschoppen niet de bevoegdheid hebben te beslissen over opheffing of voortbestaan van die faculteit. Zij dankt haar bestaan aan Rome.

Voor de bisschoppen had theologie geen prioriteit

Dat laatste is nog in een ander opzicht waar. Tijdens de lange voorgeschiedenis van de oprichting van de Nijmeegse universiteit, prachtig beschreven door Jan Brabers in het eerste deel van de universiteitsgeschiedenis Proeven van eigen cultuur (1998), was het voor de Nederlandse bisschoppen beslist niet evident dat die universiteit ook vanaf het begin een theologische faculteit moest hebben. De oprichting van een theologische faculteit zagen zij

hooguit als een voltooiing van de universiteit, als de ‘gewijde kroon’, nadat de andere faculteiten tot ontwikkeling waren gekomen. Volgens de Wet op het Hoger Onderwijs van 1876 moest een instelling drie faculteiten hebben om universiteit te mogen heten (reden waarom bijvoorbeeld de technische universiteiten en de landbouwuniversiteit zo lang hogescholen bleven heten).

De bisschoppen vonden een letterenfaculteit noodzakelijk voor de opleiding van katholieke docenten voor het middelbaar onderwijs en een rechtenfaculteit voor de opleiding van katholieke bestuurders en juristen. Daarnaast dachten zij aan een natuurwetenschappelijke en een medische faculteit: zij hadden behoefte aan katholieke artsen. Het lijkt een geval van historische ironie dat juist het beleid van de medische faculteit en het Radboudumc, en vooral de oprichting van een transgendercentrum, in 2020 voor de Nederlandse bisschoppen de aanleiding was om het predicaat ‘katholiek’ in te trekken, en niet de spanningen rond de theologische faculteit. Een theologische faculteit achtten zij in de aanloop naar de stichting van de universiteit geen eerste prioriteit. Hun priesters werden aan seminaries opgeleid, en af en toe stuurden zij een talentvolle jonge priester naar een katholieke universiteit in het buitenland om daar verder te studeren en zo voorbereid te worden op een functie als professor aan een grootseminarie.

Wel voor Gerard Brom

Er was evenwel één leek die in de pen klom om te blijven pleiten voor een theologische faculteit aan de nieuwe universiteit: de veelzijdige geleerde dr. Gerard Brom (1882-1959), later hoogleraar Kunstgeschiedenis en Nederlandse letterkunde in Nijmegen, maar toen zelf nog leraar in het middelbaar onderwijs. Hij vond de scholing aan de seminaries volstrekt onvoldoende: dat waren beroepsopleidingen en geen academische opleidingen, en ze waren bovendien niet toegankelijk voor leken. Brom hechtte er namelijk groot belang aan dat ook leken theologie konden studeren. Hij heeft het in Nijmegen niet meer mogen meemaken. Graag was hij zelf trouwens in 1923 hoogleraar Kerkgeschiedenis geworden aan de nieuwe theologische faculteit, maar een leek op die leerstoel was toen nog ondenkbaar. Schrijver dezes werd in 1998 de eerste niet-priester op de Nijmeegse leerstoel kerkgeschiedenis.

De financiën kwamen Gerard Broms pleidooi te hulp: een natuurwetenschappelijke faculteit was eenvoudig te duur. Daarvoor waren laboratoria en andere voorzieningen nodig. Een theologische faculteit was de goedkoopste wijze om aan de door de wet vereiste derde faculteit te komen: die faculteit had alleen enkele professoren nodig, en dat konden paters zijn, die met een lager salaris konden volstaan dan lekenprofessoren.

Voor Rome was een katholieke universiteit zonder theologie ondenkbaar

En dan was er nog Rome. Voor de Congregatie daar was het ondenkbaar om een katholieke universiteit op te richten zonder een theologische faculteit. En zo gebeurde. De theologische faculteit kreeg in het oprichtingsdecreet van 29 juni 1923 drie secties: een dogmatisch-historische, een Bijbelwetenschappelijke en een moraaltheologische. De Nederlandse bisschoppen zorgden er vervolgens wel voor dat de Romeinse invloed op die faculteit zo gering mogelijk zou zijn. Zij deden dat met een beroep op de confessioneel gemengde situatie in Nederland: een faculteit waar Rome volledig de dienst zou uitmaken, zou bij protestanten en liberalen slecht vallen. Daarom kregen de Nederlandse bisschoppen en niet Rome het recht om de benoeming van professoren in de theologie goed te keuren. Bij geheim schrijven werd overigens wel geregeld dat Rome toch enig toezicht kreeg op die benoemingen. Bovendien zou de Nijmeegse faculteit alleen een zogenaamde cursus maior verzorgen, een kopstudie dus op doctoraal niveau, zodat zij geen concurrentie zou vormen voor de seminaries. Zo werden ook de bisschoppen gerustgesteld.

Maar voor leken niet toegankelijk

Het feitelijke gevolg daarvan was wel dat het tot het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw praktisch onmogelijk bleef voor leken om in Nijmegen een volledige theologiestudie te volgen. De regels omtrent de theologische faculteit werden in speciale statuten vastgelegd, waarvan de totstandkoming nog een moeizame geschiedenis was. Professor Jos. Schrijnen, de beoogde eerste rector magnificus, wilde ook de studie in de theologie zo veel mogelijk vormgeven naar het voorbeeld van wat in Nederland gebruikelijk was, bijvoorbeeld met specialisaties in de doctoraalfase. De Nederlandse bisschoppen en Rome waren van de noodzaak daarvan moeilijk te overtuigen. In zijn boek over de ontstaansgeschiedenis van de Nijmeegse universiteit, Dies natalis (1955), beschrijft Gerard Brom de onverzettelijkheid van Schrijnen: ‘Het zou jaren kosten, eer Rome zich van die grote wenselijkheid overtuigen liet. Voor niemand of niets opzij gaande, als zijn denkbeelden op het spel stonden, ontwierp Schrijnen allerlei reglementen en instructies.’ De vernieuwing van de statuten van de theologische faculteit zorgde later ook weer voor spannende momenten in de geschiedenis van de Nijmeegse theologie, waarover in een andere bijdrage meer.

Maar Nijmegen had zijn theologische faculteit, die bij de opening van de Roomsch Katholieke Universiteit op 17 oktober 1923 van start ging met acht hoogleraren en elf studenten. Het theologische avontuur kon beginnen.


katholieke universiteit stichting 1923 1

Feestavond bij de opening van de universiteit.
Prof.dr.Mag. J de Langen Wendels is de eerste voorzitter van de faculteit der theologie en mag de openingsrede houden.