2007. Op weg naar het wonderbaarlijke ontstaan van de faculteit FTR

Datum bericht: 27 april 2023

De manier waarop de drie facultaire disciplines F, T en R tot de faculteit FTR zijn versmolten, is haast moeilijker te begrijpen dan het theologische raadsel van de Drie-eenheid. Toen de Roomsch Katholieke Universiteit Nijmegen in 1923 werd opgericht, werd de theologie ondergebracht bij de Faculteit der Theologie, terwijl de filosofie onderdeel werd van de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte.

In 1960 werd filosofie in de Centrale Interfaculteit ondergebracht. De Centrale Interfaculteit muteerde in 1986 in een zelfstandige Faculteit der Wijsbegeerte. In 2006 splitste Religiewetenschappen zich af van Theologie en werd een eigen faculteit. Omdat de drie faculteiten minuscuul waren in vergelijking met de zes grote faculteiten, vormden ze samen de Facultaire Unie: drie én een. In 2007 verschenen echter donkere wolken aan de horizon. Wat we nu als de Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen kennen, was bijna onderdeel geworden van een grote Faculteit der Geesteswetenschappen.

Door Christoph Lüthy en Mirte Debats

In de bijdrage over 1960 wordt beschreven hoe en waarom de filosofie het gemeenschappelijke huis van de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte verliet om als Centrale Interfaculteit een band tussen alle faculteiten te vormen, en hoe het kwam dat deze constructie reeds in 1986 weer werd afgeschaft. In de jaren na de afschaffing van de Centrale Interfaculteit was de Faculteit der Wijsbegeerte een zelfstandige faculteit, die weliswaar vanaf 1998 een administratieve samenwerking met de Faculteit der Theologie onderhield in de Facultaire Unie, maar pas in 2011 werd geabsorbeerd in de huidige Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen (FFTR). Om de fusie van 2011 te begrijpen, moeten we naar de ontwikkeling van de theologie kijken.

Theologie: splitsen of landelijk fuseren of allebei?

Ondanks de fusie met de Universiteit voor Theologie en Pastoraat in Heerlen in 1992, observeerde men bij de Faculteit der Theologie in de jaren rond de eeuwwisseling een steeds verder dalende belangstelling van studenten voor de opleiding Theologie, terwijl de interesse voor de opleiding Religiestudies gestaag groeide. Deze ontwikkeling was problematisch, want Religiestudies had – en heeft nog steeds – een andere onderwijsopdracht dan Theologie. Theologie is namelijk ingericht volgens het regime van zowel de Wet Hoger Onderwijs als de apostolische constitutie Sapientia Christiana van de rooms-katholieke kerk, met bepaalde inhoudelijke bepalingen en beperkingen. Er werden twee mogelijkheden verkend om de belemmeringen van de Vaticaanse constitutie te omzeilen. Een structuurcommissie van de Faculteit der Theologie bracht in 2004 een rapport uit, waarin werd voorgesteld om een zelfstandige Faculteit der Religiewetenschappen op te richten. Tevens werd ijverig met de twee andere theologische opleidingen in het land onderhandeld om te verkennen of samen met Tilburg en Utrecht een gezamenlijke Katholieke Theologie Faculteit opgericht zou kunnen worden – één opleiding met drie vestigingsplaatsen. In 2005 trok Nijmegen zich echter uit deze onderhandelingen terug. Het Nijmeegse College van Bestuur stond er namelijk op dat ten minste het Nijmeegse onderzoek ook feitelijk in Nijmegen moest worden uitgevoerd, in plaats van centraal in Utrecht te worden geplaatst, waar een meer conservatieve vorm van theologie werd gebezigd. Daarnaast wilde het CvB de zeggenschap over de benoeming van hoogleraren theologie niet uit handen geven.

Na het terugtrekken uit de onderhandelingen werd besloten om de Nijmeegse Faculteit der Theologie in stand te houden en daarnaast een Faculteit der Religiewetenschappen op te richten. De roomse toorn uitte zich echter snel: op 1 december 2006 kreeg Nijmegen te horen dat de Vaticaanse Congregatie voor het Katholieke Onderwijs had besloten de in 1924 aan de Faculteit der Theologie toebedeelde bevoegdheid tot het verlenen van canonieke graden, op te schorten. Deze graden zijn noodzakelijk voor een reeks kerkelijke functies, en zonder deze graden verloren de theologische opleidingen hun aantrekkingskracht voor met name buitenlandse seminaristen en geestelijken. Rome baseerde deze strafactie op het feit dat de faculteit niet zou beschikken over door de Heilige Stoel goedgekeurde statuten overeenkomstig de eerder genoemde constitutie Sapientia Christiana. De opschorting van deze bevoegdheid is trouwens, ondanks talloze pogingen vanuit de faculteit en de universiteit, ook na zeventien jaar nog steeds niet ingetrokken. Uit gesprekken met de huidige aartsbisschop van Utrecht blijkt overigens dat hij vastberaden is om deze opschorting in stand te houden. Met betrekking tot de Faculteit der Theologie is zijn overtuiging het pure tegendeel van de leuze van onze universiteit: ‘Je bent onnodig’. Hoe dan ook: de Faculteit der Religiewetenschappen was per 1 september 2006 een feit. De meeste docenten religiewetenschappen waren tevens theologen en omgekeerd. Ze hadden, en hebben merendeels nog steeds een dubbele leeropdracht. Het personeel van de Faculteit der Theologie werd daarom per 1 januari 2007 ondergebracht in de Faculteit der Religiewetenschappen.

De Facultaire Unie: Opstap naar een fusie? Zo ja, welke?

Om het verhaal nog ingewikkelder te maken, moet hier vermeld worden dat de Faculteit der Wijsbegeerte en de Faculteit der Theologie in 1998 samen een Facultaire Unie hebben opgericht. In de woorden van Lex Hustinx, de toenmalige facultaire bestuurssecretaris: ‘De oprichting van de Facultaire Unie impliceerde dat de faculteiten hun autonomie behielden, maar een gezamenlijk bureau en idem bedrijfsvoering zouden krijgen die kon voldoen aan de zich ontwikkelende standaarden die op maat van de ‘reguliere’ grotere faculteiten waren afgestemd.’ Maar het idee voor deze Unie was geenszins het resultaat van puur administratieve en financiële overwegingen. Het was een manier om delen van het onderwijs van theologie, namelijk juist de religiewetenschappelijke onderdelen, elders onder te brengen. Hustinx legt uit: ‘Een specifiek met de Facultaire Unie beoogde constructie was de creatie van het zogenoemde interfacultaire domein. Eerste oogmerk was om hierin het Instituut der Religiestudies (IRS) onder te brengen dat in de jaren daarvoor was opgericht als een apart instituut los van de Faculteit der Theologie, en daarmee beoogd onttrokken aan het kerkelijk toezicht waaraan de faculteit was gebonden, zodat de opleiding Religiestudies, die feitelijk werd verzorgd door docenten van Theologie, geen kerkelijke complicaties richting grootkanselier zou hoeven veroorzaken. Een ander belangrijk motief voor het interfacultair domein binnen de Facultaire Unie was dat daarmee allerlei binnen de universiteit ‘los zwevende’ instituten en eenheden weer onder ‘facultair’ gezag konden worden gebracht, in plaats van rechtstreeks onder het centrale gezag van het CvB. Denk aan Zin en Religie, de Thomas More Academie en het Heijendaal Instituut en later ook het CeKun.’

Met de oprichting van de Faculteit der Religiewetenschappen was het probleem van de plaatsing van het IRS weliswaar opgelost, maar het was onvoorstelbaar om de Facultaire Unie af te schaffen. Drie minuscule faculteiten met elk een eigen bestuur, bedrijfsvoering, plus onderwijs- en onderzoeksbureaus, zou financieel noch administratief wenselijk zijn geweest. De nieuwe Faculteit der Religiewetenschappen werd daarom in de structuur van de Facultaire Unie opgenomen. Zo vertoonde zich opnieuw het mysterie van de Drie-eenheid: de Facultaire Unie had weliswaar drie decanen (waarvan er trouwens maar één de Unie in het College van Decanen vertegenwoordigde), maar slechts één gezamenlijke bedrijfsvoering en één begroting, en een nauwe samenwerking op het gebied van huisvesting en de kwaliteitszorg onderwijs en onderzoek.

De meeste medewerkers beseften waarschijnlijk dat de status van de Unie precair was en dat deze situatie het CvB op een gegeven moment tot ongewenste besluiten zou kunnen verleiden. Feitelijk werden de eerste stappen naar een fusie al enkele maanden na het ontstaan van de Faculteit der Religiewetenschappen gezet, in het voorjaar van 2007. De fusie die toen werd beoogd, was echter niet de ‘kleine fusie’, namelijk de huidige FFTR, maar een fusie met de Faculteit der Letteren in één grote Faculteit der Geesteswetenschappen. De plannen voor deze ‘grote fusie’ hadden minder te maken met zorgen die binnen de Facultaire Unie speelden, maar eerder met landelijke ontwikkelingen. Ze waren nauw verbonden met de Commissie Cohen en het rapport Duurzame Geesteswetenschappen.

Duurzame Geesteswetenschappen

Dit zat zo. Minister Ronald Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), een voormalig hoogleraar moleculaire genetica, had zich herhaaldelijk neerbuigend uitgelaten over de prestaties van de alfawetenschappen. Om hem te overtuigen dat ook de alfa’s deugen, werd in september 2007 de commissie ‘Nationaal Plan Toekomst Geesteswetenschappen’ in het leven geroepen, officieel onder voorzitterschap van de Amsterdamse burgemeester Job Cohen, maar feitelijk gerund door de Utrechtse mediëvist Frits van Oostrom. Deze commissie leek gedreven door zorgen over de vermeende ‘verkokering’ en ‘versnippering’ van alfa-onderzoek, en ze zocht de oplossing in grotere en, naar haar mening meer dynamische, onderzoekseenheden. ‘Focus en massa’ heette dat toen. Vijftien jaar later lijken deze toen alomtegenwoordige modewoorden overigens volstrekt verouderd. Welke bestuurder of beleidsmedewerker gebruikt thans nog de woorden ‘verkokering’ en ‘versnippering’? (Weddenschap: in 2035 zal niemand zich kunnen herinneren wat er in 2023 precies werd bedoeld met ‘erkennen en waarderen’.)

In december 2008 verscheen het rapport Duurzame Geesteswetenschappen, met als centrale boodschap de noodzaak van ‘focus en massa’. De verschillende geesteswetenschappelijke faculteiten moesten meer gaan samenwerken om sterker te staan tegen de problemen binnen het geesteswetenschappelijk onderwijs en in het universitaire landschap. De commissie stelde vast dat de geesteswetenschappen gebukt gingen onder financiële krapte in de verschillende geldstromen, vergrijzing van de wetenschappelijke staf, sterk gestegen onderwijslasten, een zwak afstudeerrendement, een ‘versnipperd opleidingsaanbod’, nadelige kleinschaligheid, te weinig maatschappelijke uitstraling, en ‘een inadequaat instrumentarium kwaliteitsobjectivering en -differentiatie’. Wat was de oplossing? Het rapport suggereerde dat er extra geld moest komen, maar dat dit door een Regieorgaan zou moeten worden verdeeld, op basis van plannen die de gewenste ‘ontkokerende’ daadkracht vertoonden. Menige universiteit – zoals Utrecht, Leiden, Tilburg, Amsterdam – interpreteerde ‘focus en massa’ als een noodzaak om kleine alfa-faculteiten te fuseren tot grotere faculteiten geesteswetenschappen.

Op weg naar de ‘grote fusie’

Hoe reageerde men in Nijmegen op deze ontwikkelingen? Het CvB stelde een commissie in om een Strategisch Plan 2009-2013 op te stellen voor de versterking van het domein van de geesteswetenschappen. Bovendien verzocht het CvB op 30 juni 2008 de voorzitter van de Facultaire Unie, Hans Thijssen, om te verkennen of een fusie van de vier geesteswetenschappelijke faculteiten tot één faculteit haalbaar, mogelijk en gewenst was. Zoals de archiefstukken bewijzen, verliepen de gesprekken tussen de vier decanen niet bepaald soepel. Nog voordat Thijssens adviesrapport verscheen, ontketende Rob Goossens op 20 november 2008 met een artikel in het universiteitsblad Vox een enorme discussie. Onder de titel ‘Nieuwe faculteit in aantocht’, schrijft Goossens dat hij op basis van verschillende gesprekken mocht concluderen dat het fusieproces reeds in volle gang was. Wat Paul Sars, decaan van de Faculteit der Letteren, betrof, was het namelijk een gelopen race. Goossens rapporteerde: ‘Volgens hem hebben de meeste faculteiten in Nederland al een vergelijkbaar fusieproces doorlopen, “dat gaat gewoon gebeuren”.’

De meeste medewerkers van de Facultaire Unie verzetten zich tegen deze ontwikkeling. Men ging namelijk helemaal niet gebukt onder de door de Commissie Cohen beschreven problemen. Filosofie trok voldoende studenten aan om zich zelf te bekostigen, en het domein theologie/religiewetenschappen kon, dankzij de ministeriële middelen voor het in stand houden van een ‘katholieke ambtsopleiding’, ook zonder zorgen leven. Een paar collega’s erkenden wel nieuwe kansen in een fusie met Letteren, maar de meesten zagen vooral nadelen: de traditionele universitaire rollen en de zichtbaarheid van de filosofie en de theologie zouden onder druk komen te staan. Bovendien was, vanwege haar lege kassa, de werkdruk bij Letteren duidelijk zwaarder en onaantrekkelijker dan bij de Facultaire Unie.

Het bestuur van de Facultaire Unie antwoordde de dag na het verschijnen van het artikel in Vox met een brief aan alle medewerkers. De drie decanen, Thijssen (filosofie), Vedder (theologie) en Wils (religiewetenschappen), onderstreepten dat het gesprek nog gaande was met de uitspraak: ‘Het bestuur van de Facultaire Unie vindt de stelligheid van de decaan van de Letterenfaculteit in het Vox-artikel dat er een fusie zal komen tussen de vier faculteiten dan ook zeer voorbarig.’ Voorbarig, maar niet helemaal verkeerd. Thijssens Adviesrapport over een Faculteit Geesteswetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen van 9 februari 2009 geeft een goed beeld van de moeilijke situatie waarin de Facultaire Unie zich bevond: de landelijke verwachtingen en de druk vanuit de Letterenfaculteit waren reëel. In het rapport wordt uitgelegd dat op basis van financiële redenen de vorming van een Faculteit der Geesteswetenschappen niet nodig is. En toch staat er ook in het rapport: ‘De basisvoorwaarden die het rapport [Duurzame geesteswetenschappen] stelt om een beroep te kunnen doen op het Budget Structuurversterking Geesteswetenschappen zijn zodanig, dat de vorming van een Faculteit Geesteswetenschappen noodzakelijk lijkt.’ In de context van het alomtegenwoordige verwijt van ‘versnippering’ en ‘verkokering’ leek het onmogelijk om zich te verzetten tegen een ‘noodzakelijke krachtenbundeling’, zonder welke de door het Regieorgaan te verdelen middelen waarschijnlijk nooit aan Nijmegen toebedeeld zouden worden. In het adviesrapport staat dan ook letterlijk: ‘alleen vanuit een onverkokerde totaalvisie kunnen de strategische keuzes gemaakt worden die noodzakelijk zijn om de geesteswetenschappen in Nijmegen te laten voortbestaan en naar de top te brengen.’

Dat het advies contre coeur werd uitgebracht, blijkt uit het citaat helemaal aan het einde van het stuk, uit Plato’s De kleine Hippias, 376b-c:

‘Hippias: Dát kan ik beslist niet met je eens zijn, Socrates!

Socrates: Ik met mezelf ook niet, Hippias! En toch lijkt dit, voor het ogenblik ten minste, de onvermijdelijke conclusie van onze redenering te zijn.’

Toch geen ‘grote fusie’, maar wel een ‘kleine’

Hoe het kwam dat ondanks het adviesrapport toch geen Faculteit der Geesteswetenschappen werd opgericht, is in de archiefstukken niet duidelijk verwoord. Wel is bekend dat een flinke reeks filosofen en theologen collectief en op persoonlijke titel er bij het CvB op aandrongen om deze fusie niet uit te voeren. Waarschijnlijk was het deze weerstand die bij het universiteitsbestuur tot de inschatting leidde dat de beoogde fusie moeilijk, tijdrovend en in eerste instantie weinig productief zou zijn. Volgens Roelof de Wijkerslooth, toenmalige voorzitter, was ‘het toenmalige CvB niet zo’n liefhebber van het “alles op een hoop gooien” en stelde daarbij terecht de vraag wat er dan beter zou gaan’. Men was kennelijk ook bang dat zo’n ontwikkeling de nadruk zou leggen op administratieve en structurele processen binnen de geesteswetenschappen, terwijl het toch juist om de ontwikkeling en vooruitgang van de inhoud van het geesteswetenschappelijk onderwijs moest gaan. Toch herkende het CvB de problemen van het geesteswetenschappelijk onderwijs die genoemd werden in het rapport van de Commissie Cohen. Als een fusie niet de oplossing was, dan moest er wel een dusdanige samenwerking komen tussen de Facultaire Unie en de Faculteit der Letteren dat de Radboud Universiteit aan de verwachtingen van het Regieorgaan kon voldoen. Daarom richtte het CvB de Strategiecommissie Geesteswetenschappen op, om een Masterplan Geesteswetenschappen uit te werken. Deze Strategiecommissie bestaat overigens nog steeds en bewijst ook in deze tijden van sectorplannen en andere domeinspecifieke uitdagingen telkens haar nut.

In augustus 2009 verscheen het rapport van de Strategiecommissie, genoemd Plan Geesteswetenschappen Radboud Universiteit Nijmegen. Een van de voorstellen was het oprichten van een Graduate School of Humanities, die zich om alle promovendi en research masters binnen de Faculteit der Letteren en de Facultaire Unie moest bekommeren. Deze organisatie – die al jaren voortreffelijk werk levert – bewaakt de kwaliteit van promotietrajecten en biedt cursussen aan. Verder werden toen gemeenschappelijke cursussen ontwikkeld (waarvan de meeste intussen helaas weer zijn afgeschaft), er werden financiële samenwerkingsverbanden opgericht, en er werd een consultatiemodus afgesproken.

De oprichting van de FFTR

Zonder de grote fusie bleven er echter nog steeds vier faculteiten over, de Faculteit der Letteren plus de drie faculteitjes van de Facultaire Unie. Het werd snel duidelijk dat het CvB wel bereid was geweest om van een ‘grote fusie’ af te zien, maar nu wel een ‘kleine fusie’ eiste. Op 24 november 2009 verzocht de toenmalige collegevoorzitter, Roelof de Wijkerslooth, Thijssen om een ‘versterking van de interne samenwerking binnen de [Facultaire] Unie en de verdere verhoging van de doelmatigheid en effectiviteit van de organisatie. Dit mede met het oog op de samenwerking binnen het domein geesteswetenschappen. De vorming van één onderwijsinstituut en één onderzoeksinstituut binnen de Facultaire Unie zou naar onze mening bijdragen aan de hiervoor genoemde doelstelling.’ Achter deze woorden schuilt een simpele logica. Onderwijs en onderzoek zijn immers de twee taken van de academicus. Wanneer onderwijs en onderzoek telkens in één instituut worden geplaatst, blijft er verder voor de voormalig onafhankelijke faculteiten niets meer te doen, te meer omdat de bedrijfsvoering al was gefuseerd. In 2010 antwoordde de Facultaire Unie daarom dat het verstandig was om dan meteen de drie faculteiten te fuseren tot één faculteit.

De formele oprichtingsdatum van de nieuwe faculteit was 1 januari 2011, maar feitelijk was er reeds vanaf september 2010 één bestuur, één onderzoeksinstituut en één onderwijsinstituut. Met de ‘kleine fusie’ werd er toch gedeeltelijk aan de voorstellen van de Commissie Cohen voldaan. Door een reeks discipline-overstijgende onderzoeksthema’s werd ook meteen geprobeerd om via deze fusie een grotere ‘focus en massa’ te bewerkstelligen. De meeste van de oorspronkelijke onderzoeksthema’s zijn na een reeks visitatierondes verdwenen. Uiteindelijk werken de meeste wetenschappers toch disciplinair. Dit blijkt trouwens ook elders in het land, waar verschillende van de grote geesteswetenschappelijke faculteiten een nieuwe soort van ‘versnippering’ en ‘verkokering’ binnen hun eigen muren vertonen. Na een initiële fase van wantrouwen en voorzichtig aftasten, voelen de vertegenwoordigers van de drie disciplines F, T en R zich intussen bij de Faculteit FTR thuis. Dit boek is daar een overtuigend bewijs van.


07bN42IF_400x400

Bronnen

Commissie Nationaal Plan Toekomst Geesteswetenschappen. 2008. Duurzame     Geesteswetenschappen: Rapport van de commissie Nationaal Plan Toekomst           Geesteswetenschappen. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Eijk, Cardinaal Wim. 18 november 2019. Gesprek met een van de auteurs in aanwezigheid van rector magnificus en decaan theologie.

Goossens, Rob. 20 november 2008. ‘‘Nieuwe faculteit in aantocht.’’ VOX.

Hustinx, Lex. 18 april 2023. Schriftelijke mededeling aan de auteurs.

Plasterk, Ronald. 2009. ‘‘Betreft Rapport 'Duurzame Geesteswetenschappen.’’

Radboud Universiteit Archief. ‘‘FTR.07.11: Oprichting Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen Reorganisatie vanuit Facultaire Unie Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen. 2010-’’

Radboud Universiteit Archief. ‘‘FTR.07.512.8: Faculteitsbestuur FTR; vergaderingen FB 2010.’’

Radboud Universiteit Archief. ‘‘FU.07.524: Decanen-secretarissen vergaderingen (FU-DB) 2009 Dagelijks Bestuur.’’

Thijssen, Hans. 2009. Adviesrapport over een Faculteit Geesteswetenschappen aan de Radboud        Universiteit Nijmegen.

Thijssen, J.M.M.H. 7 februari 2023. Gesprek met de auteurs.

de Wijkersloot de Weerdesteyn, R.J., 12 april 2023. Schriftelijke mededeling aan de auteurs.

Commissie Cohen

Uit het rapport van de commissie Cohen bleek dat het geesteswetenschappelijk onderwijs kampte met de volgende problemen:

‘1. Krapte in de verschillende geldstromen (alleen de 2e geldstroom, dit is het aanvragen en ontvangen van subsidies, gaat goed)

2. Vergrijzing van de wetenschappelijke staf en onvoldoende doorstroming van jong talent

3. Sterk gestegen onderwijslasten en druk op onderzoekstijd

4. Zwak afstudeerrendement, vooral in de masterfase

5. Versnipperd opleidingsaanbod, vooral in de masterfase

6. Nadelige kleinschaligheid

7. Onderbenutting maatschappelijke uitstraling

8. Inadequaat instrumentarium kwaliteitsobjectivering- en differentiatie’ (Plasterk 2009)

De commissie stelde de volgende oplossingen voor:

‘1. Instelling van een budget voor structuurversterking van de geesteswetenschappen, te verdelen door een regieorgaan

2. Versterking van de vernieuwingsimpuls en open competitie bij de NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek)

3. Adequate kwaliteitsbeoordeling en -differentiatie’ (Plasterk 2009)