1987. Zin en Religie: Zin-zoeken aan de Faculteit der Wijsbegeerte
In 1987 werd een nieuw project genaamd ‘Zin en Religie’ aangekondigd door de gloednieuwe Faculteit der Wijsbegeerte. Dit project had als doel om verschillende faculteiten dichter bij elkaar te brengen en om de langzaam vervagende ‘K’ terug te brengen bij de KUN door cursussen te ontwikkelen over het zinvraagstuk vanuit religieus, filosofisch en wetenschappelijk perspectief. Na de aankondiging werd al snel besloten dat een samenwerking met de Faculteit der Godgeleerdheid het project beter tot zijn recht zou doen komen.
Door Mirte Debats
Los gevochten en toch?
In het begin was de filosofie, en de filosofie was bij de katholieken, en de filosofie was katholiek. Althans aan de KUN was dat zeker het geval. In de beginjaren ‘20 en ‘30, toen de universiteit nog net bestond, waren de vakken filosofie sterk verweven met het katholicisme en kon men van een katholieke wijsgerige traditie spreken. De lessen filosofie werden sterk beïnvloed door de scholastiek en het thomisme, waardoor ze een sterke band hadden met de theologie. In de jaren die volgden vocht de filosofie zich echter steeds verder los van de theologie. Van een uiterst katholieke filosofie ontwikkelde de wijsbegeerte zich, in de jaren ‘40 en ‘50, naar een filosofie met een christelijk referentiekader, die openstond voor andere ideeën. Daarna, in de jaren ‘60 en ‘70, verminderde de invloed van de scholastiek en het thomisme en kwam er ruimte voor andere soorten gedachtegoed, zoals die van Kant, Hegel en de moderne antropologie. Nadat de filosofen zich hadden losgevochten van het katholicisme, wilden ze in eerste instantie in geen geval samenwerken met de theologen, uit angst om niet serieus genomen te worden. De intellectuele ontwikkelingen in de jaren ‘80 en ‘90 maakte het oprichten van een interfacultair project in samenwerking met de theologen echter toch weer mogelijk.
Faculteit der Wijsbegeerte zocht toenadering
1987 was namelijk het jaar dat de Faculteit der Wijsbegeerte opgericht werd. Als nieuwe faculteit wilde ze een pluriforme identiteit cultiveren door een grote verscheidenheid aan richtingen te ontwikkelen en hun studenten een brede keuze aan te bieden. Om dit te doen zocht de faculteit toenadering bij andere faculteiten. In deze context ontstond het idee voor het project ‘Zin en Religie’. In eerste instantie resulteerde dat in een samenwerking tussen de Faculteit der Wijsbegeerte en de Faculteit der Godgeleerdheid, en later voegden zich de Faculteit der Letteren, de Faculteit der Natuurwetenschappen en de Faculteit der Sociale Wetenschappen bij dit project. Deze samenwerking was niet toevallig. Doordat in de jaren ’60 en ’70 de voorheen alomtegenwoordige aanwezigheid van de ‘K’ in de KUN langzaamaan was verminderd, presenteerde de universiteit zich in de jaren ’80 en ’90 als pluriforme samenstelling van achtergronden, wetenschapsinstellingen en onderzoeken. Binnen de Faculteit der Godgeleerdheid en in delen van de faculteiten der Wijsbegeerte, Letteren en Sociale Wetenschappen bestond echter nog een groep docenten en studenten die het belangrijk vonden dat de universiteit haar katholieke karakter zou behouden. Met name voor en door hen werden er een aantal projecten en cursussen georganiseerd die een religieuze, katholieke en levensbeschouwelijke inslag hadden en die bovendien de identiteit van de universiteit zouden waarborgen. ‘Zin en Religie’ hoorde bij dit aanbod.
Waarom dit project? Waarom toen?
Om de achtergrond van dit initiatief beter te begrijpen, is het belangrijk om de sociale en maatschappelijke tendensen van de tijd, waarin het project werd opgericht te bestuderen. Het was namelijk niet alleen de katholieke minderheid binnen de KUN die voor ‘Zin en Religie’ pleitte. Het project probeerde ook een antwoord te geven op het verschijnsel van de snel voortschrijdende secularisering en ontkerkelijking van Nederland. Volgens de analyse van Maurice de Valk in zijn tekst Maatschappelijke aspecten van zinervaring, beschouwden veel Nederlanders ‘zingeving’ niet langer als een collectief en kerkelijk begeleid proces, maar als een ‘persoonlijk eigendom’ (Katholieke Universiteit Nijmegen 1988, 269). De Valk schrijft:
Iedere samenleving, iedere cultuur heeft […] vanzelfsprekendheden, die niet ter discussie gesteld worden, omdat ze de vooronderstellingen zijn van waaruit gedacht wordt, […] De zingeving aan het bestaan behoort niet meer tot deze vanzelfsprekendheden. Men moet het antwoord op die vraag voor een belangrijk deel zelf geven en tot zijn eigen overtuiging maken in confrontatie met andere zingevingssystemen (269)
Als de veronderstellingen en vanzelfsprekendheden van een samenleving of cultuur wegvallen, komt het traditionele zingevingssysteem op losse schroeven te staan en moeten mensen zelf op zoek naar antwoorden.
Activiteiten en cursussen binnen het project Zin en Religie 1988/1989
Tijdens het academische jaar 1988/1989 konden studenten en geïnteresseerden van buiten de universiteit voor het eerst cursussen volgen binnen het project ‘Zin en Religie’. Studenten hadden de mogelijk om met deze cursussen de vrije ruimte in hun studieprogramma op te vullen. Het project was flexibel en studenten konden de cursussen volgen die met hun interesses overeenkwamen. Er werd een breed scala aan hoor- en werkcolleges aangeboden die allemaal met een theologische of filosofische blik de zinvraag bekeken. 13 weken lang werd er iedere woensdag van 11 uur tot 13 uur een hoorcollege gegeven over een bepaald onderwerp. Deze colleges behandelden de volgende onderwerpen:
- De zin van de levensweg
- Verstrooiing en zin
- Activiteit en passiviteit voor een zinvolle eenheid in de levenshouding
- Weten en geloven
- Kennen en beminnen
- Het hier en nu: de levensweg
- Mystieke omvorming: van persoonlijke ervaring naar ontmoeting met de ander
- Zingeving als antropologische categorie: De zin van zin
- De mens als zingever, zin-vernemer en zin-zoeker
- De (on)zin van zinloosheid als antropologische en religieus gebeuren
- Structuren van zingeving
- Zingeving in een verbrokkelde maatschappij: wie vertelt mijn verhaal?
- Het levensverhaal in religieus perspectief
Daarnaast konden deelnemers, voor verdere diepgang naast de hoorcolleges, een aantal werkcolleges volgen:
- Menszijn-zin-religie
- Dag Hammarskjöld: Merkstenen
- Verlangen naar erkenning
- Tijdelijkheid en zin-ervaring in het werk van A.F. Th. Van der Heijden
- Zingeving en de levensloop
- Over God spreken
De docenten die in het begin lesgaven, maken duidelijk dat het hier ging om een echte samenwerking tussen verschillende wetenschapsgebieden. Hun specialisaties en achtergronden vormden een mix van kennis over theologie, filosofie, psychologie en letterkunde. Hoewel binnen dit project verschillende manieren werden besproken om naar zingeving te kijken, was het referentiekader overduidelijk katholiek.
Verdere ontwikkeling van het project
Vier jaar na de eerste serie cursussen, hoorcolleges en werkcolleges was het project al veel veranderd. Er werden in de academische jaren 1992-1993 en 1993-1994 telkens twee cursussen aangeboden. Een daarvan was een filosofisch-theologische cursus, de ander was vakwetenschappelijk van aard en besprak een levensbeschouwelijk en religieus thema vanuit een bepaalde wetenschappelijke discipline. In 1992 ging deze cursus bijvoorbeeld over de zin van de natuurwetenschappen en in 1993 was het thema de rol van het lot en het noodlot in de geschiedenis van de mens. Het project bleef een interfacultaire samenwerking tussen de bovengenoemde faculteiten, waarbij iedere faculteit een aantal cursussen organiseerde, die ook voor geïnteresseerden van buiten de universiteit open stonden.
Pluriforme identiteit van de Faculteit der Wijsbegeerte
Volgens de hoogleraar cultuur- en godsdienstpsychologie Osmund Schreuder (1998) was de missie van de Faculteit der Wijsbegeerte om een pluriforme, open leeromgeving aan te bieden, waar niet slechts één etiketje op paste, mede dankzij dit project geslaagd. Hij beschrijft de faculteit in zijn boek Proeven van eigen cultuur als volgt:
de faculteit [is] een open huis geworden waarin vele woningen zijn, waar vele richtingen hun plaats mogen opeisen en waar nog steeds ruimte is voor de kern van een traditie die als christelijk mag worden beschouwd’ (421).
De faculteit was een plek geworden die de mogelijkheid tot verbreding en verdieping bood en waar ruimte was voor verschillende referentiekaders en zingevingssystemen, die met elkaar in discussie konden gaan over de zin van het bestaan.
Bibliografie
Katholieke Universiteit Nijmegen. 1992. Zin en Religie Wegwijzer 1992-1993 .
—.1993. Zin en Religie Wegwijzer 1993-1994.
—. 1989. Zingeving en Religie Doctoraalcursus februari-juni 1989: Wijsgerige en theologische reflecties over de zinvraag, hoorcolleges en werkgroepen over weten en geloven verlangen naar erkenning zin-zoeken en zin-ervaren.
Sars, P, en P van Tongeren. 1990. Zin en religie: Wijsgerige en theologische reflecties rond de zinvraag. Baarn: Uitgeverij Ambo bv.
Schreuder, Osmund. 1997. ''De wijsbegeerte aan de KUN 1923-1925 .” In Jaarboek van het Katholiek Documentatie centrum 26, 1996, 108-124. Nijmegen.
—. 1998. Proeven van eigen cultuur: Vijfenzeventig jaar Katholieke Universiteit Nijmegen 1923-1998, deel 2 1960-1998. Nijmegen: Valkhof Pers.
Tongeren, Paul van. 1994. Het lot in eigen hand? : reflecties op de betekenis van het (nood)lot in onze cultuur. Baarn: Gooi en Sticht.
Veel belangstelling
In het academisch jaar 1988/1989 heeft de Katholieke Universiteit Nijmegen, op initiatief van de faculteiten wijsbegeerte en theologie, een project gestart onder de titel ’Zingeving en religie’ . Doelstelling was bestaand onderwijs dat verband hield met vragen rond zingeving en religie te inventariseren, nieuw onderwijs op dit gebied te ontwikkelen en anderszins door allerlei activiteiten de interesse voor zinvragen binnen de universitaire gemeenschap en daarbuiten te stimuleren. De eerste nieuw ontwikkelde cursus vanuit dat project had als titel: ’Wijsgerige en theologische reflecties over de zinvraag’. Filosofen en theologen verzorgden samen een serie hoorcolleges en enkele werkgroepen. De cursus trok veel belangstelling van binnen en buiten de universiteit’ (P Sars en P van Tongeren 1990, 9).