1968: “Alle macht aan de universiteits- en faculteitsraden!”
Het jaar 1968 wordt vooral geassocieerd met studentenprotesten en universiteitsbezettingen. In Nederland zou het studentenactivisme pas een jaar later haar hoogtepunt bereiken. Toch was 1968 ook hier een belangrijk jaar. Met name Nijmeegse studenten ontwikkelden nieuwe ideeën over de organisatie en maatschappelijke rol van de universiteit. Deze vormden niet alleen een belangrijke inspiratiebron voor latere studentenbewegingen, maar zouden uiteindelijk zelfs hun weerslag vinden in een landelijke bestuurshervorming. Wat behelsden die nieuwe, radicale ideeën precies? En wat kunnen we er 55 jaar later nog van leren?
Door Mathijs van de Sande
Van de VS tot Duitsland en van Japan tot Mexico: bijna overal in de wereld gingen in 1968 studenten, scholieren en jonge arbeiders de straat op, bezetten universiteitsgebouwen of fabrieken, en kwamen openlijk in verzet tegen traditionele gezagsdragers. Vooral de gebeurtenissen in Parijs in dat voorjaar werden in Nederland met zowel bewondering als argwaan gevolgd. Ook daar begon het aanvankelijk met studentenprotesten aan de universiteiten van Nanterre en Sorbonne, maar de vlam sloeg al snel over naar universiteiten, scholen en fabrieken elders in het land. Uiteindelijk mondde het protest uit in de grootste algemene staking in de Franse geschiedenis, die de regering van president De Gaulle naar het randje van de afgrond zou brengen.
Studentenactivisme in Nijmegen
Zo ver zou het in Nijmegen nooit komen. Een protestactie in de universiteitsaula aan de Wilhelminasingel zou de boeken ingaan als de eerste Nederlandse universiteitsbezetting, maar deze hield niet langer dan één dag stand. De eerste echte bezettingsacties vonden pas het jaar erna plaats: in april 1969 namen studenten bezit van de Katholieke Hogeschool Tilburg (die ze omdoopten tot de ‘Karl Marx Universiteit’), in mei 1969 keerden Nijmeegse studenten terug naar hun aula om deze om te dopen tot een ‘Discussiecentrum Demokratiese Universiteit’. Enkele weken later volgde de iconische Maagdenhuisbezetting in Amsterdam.
Diverse ontwikkelingen voedden dit opkomende studentenactivisme in Nederland. In 1968 publiceerde Kees Posthumus, rector van de TU Eindhoven en regeringscommissaris voor het hoger onderwijs, een belangrijke nota waarin hij pleitte voor het terugdringen van de studietijd.
Ook zouden opleidingen zich inhoudelijk meer moeten richten op de beroepsbeoefening na de studie. Studenten zagen dit als een poging om de universiteit nog verder ten dienste te stellen van de kapitalistische economie. Daarnaast was er het zogenaamde plan-Maris, een commissierapport dat een meer centralistisch bestuursmodel voor de universiteiten voorstelde. Studenten hadden weliswaar al nauwelijks medezeggenschap aan de universiteit, maar volgens dit plan zou ook de macht van hoogleraren ernstig worden ingeperkt. Academische bestuurders zouden worden vervangen door professionele managers die direct aan het ministerie rapporteerden. In plaats van de maatschappijkritische en ‘demokratiese’ onderwijsinstelling die veel studenten voor ogen hadden, dreigde de universiteit dus juist te verworden tot een nóg sterker marktgericht en technocratisch instituut. Het was onder andere uit protest tegen deze tendens dat studenten in 1969 overgingen tot het bezetten van universiteitsgebouwen.
Radenuniversiteit
Maar de studenten boden ook een alternatief. In 1967 was in Nijmegen de ‘Kritiese Universiteit’ (KrU) opgericht: een informeel netwerk van werk- en studiegroepen die zich vooral bezighielden met zelfstudie en wetenschapskritiek, bijvoorbeeld door zich te verdiepen in het marxisme. Ook aan de filosofische faculteit bestond er een kleine maar levendige werkgroep. Eén van de centrale discussiethema’s binnen de KrU was de democratisering van de universiteit. Dat debat vond uiteindelijk zijn weerslag in een invloedrijke brochure, geschreven door de student klassieke talen en filosofie Hugues Boekraad en letterenstudent Michel van Nieuwstadt. In Aantekeningen voor een radenuniversiteit (1968) pleitten zij voor een alternatieve universitaire organisatiestructuur en onderwijsmethode.
Het plan had twee belangrijke pijlers. Ten eerste stelden Boekraad en Van Nieuwstadt een projectmatige organisatie van het onderwijs en onderzoek voor. In plaats van passief kennis te consumeren in de collegebanken, moesten studenten een meer actieve rol gaan spelen. Onderzoek en onderwijs zouden nauw met elkaar worden verweven, en het traditionele tentamen moest worden afgeschaft. In plaats daarvan moesten studenten en medewerkers van alle academische geledingen samen gaan werken in zelfsturende projectgroepen. Zo’n collectieve onderwijs- en onderzoeksvorm zou hen in staat stellen om zich te specialiseren in onderwerpen van hun eigen keuze en als gelijken van elkaar te leren. Ook zou de wetenschap zo beter ten dienste komen te staan van de maatschappij als geheel, in plaats van dat zij vooral gevestigde economische belangen zou dienen. Kortom, een projectgewijze organisatie van onderwijs en onderzoek moest ‘de tot op heden gebruikelijke leerstoelbekleding afschaffen, hoogleraren van hun altaartjes stoten, autoritaire pedagogische verhoudingen afbreken. De
kennisoverdracht die zich nu afspeelt in een ekonomistische verhouding van producent en konsument, zal plaats maken voor een proces van kennisverwerving, waarbij alle deelnemers aktief coörpereren.’
Ten tweede vonden Boekraad en Van Nieuwstadt dat de universiteit ook op een meer democratische manier moest worden ingericht. Projectgroepen zouden voortaan slechts verantwoording moeten afleggen aan een democratisch gekozen faculteitsraad, die op haar beurt zou rapporteren aan een universiteitsraad. Studenten, wetenschappelijke staf en ondersteunend personeel zouden hierin gelijkelijk vertegenwoordigd worden, en het dagelijks bestuur van elk van deze raden moest te allen tijde herroepbaar zijn. De faculteit zou niet langer worden gekenmerkt door één wetenschappelijke discipline of studierichting, maar moest een wisselende samenstelling worden van verschillende, samenhangende projecten.
De twee elementen van het voorstel van Boekraad en Van Nieuwstadt kunnen niet los van elkaar worden gezien. Projectmatig en coöperatief onderwijs/onderzoek vooronderstelt dat studenten en medewerkers ook kunnen meepraten over de condities waarin ze hun werk verrichten. En democratisch zelfbestuur impliceert dat men ook collectief beslist over de inhoudelijke doelstellingen en maatschappelijke relevantie van het eigen onderwijs/onderzoek. Niet voor niets waarschuwde de studentenleider Ton Regtien dat projectmatig werken gemakkelijk kon verworden tot een ‘toverformule’ om oppervlakkige hervormingen door te voeren zolang het niet gepaard ging met een ingreep in de academische machtsstructuur – een voorspelling die vandaag wellicht bewaarheid is geworden.
Wet Universitaire Bestuurshervorming
Het pleidooi van de kritische Nijmeegse studenten voor een meer democratische universiteit bleef niet zonder weerklank. Het inspireerde niet alleen de studentenacties van 1969, maar droeg ook bij aan een stroomversnelling in het maatschappelijke debat over de rol en organisatiestructuur van universiteiten. Mede onder druk van de studentenbeweging kwam in 1970 de Wet Universitaire Bestuurshervorming (WUB) tot stand. Volgens deze WUB werden de belangrijkste bestuurlijke taken aan de universiteit voortaan uitgevoerd door een (grotendeels) democratisch verkozen universiteitsraad. Het College van Bestuur had vooral een uitvoerende en voorbereidende taak en kon door de raad worden teruggefloten. Deze verhouding herhaalde zich op het facultaire niveau, waar een faculteitsraad van verkozen medewerkers en studenten verantwoordelijk was voor de samenstelling en aansturing van een dagelijks bestuur. Dankzij de WUB werden Nederlandse universiteiten democratischer dan ooit
tevoren. Maar de wet Modernisering Universitaire Bestuurshervorming (MUB) maakte hier in 1998 een einde aan. Conform de neoliberale tijdsgeest moest deze nieuwe wet leiden tot een sterkere managementcultuur en meer ‘efficiënte’ besluitvorming. Universiteits- en faculteitsraden verwerden tot de medezeggenschapsorganen zoals we die vandaag nog kennen, waarin de vertegenwoordigers van studenten en medewerkers hooguit een advies- en instemmingsrecht hebben.
Relevantie
De roerige jaren zestig lijken misschien ver weg, toch heeft het pleidooi van de kritische Nijmeegse studenten voor een ‘radenuniversiteit’ nog niet veel aan relevantie ingeboet. In tijden van klimaatverandering, digitalisering, en groeiende maatschappelijke ongelijkheid kunnen universiteiten het zich niet permitteren om als voorondersteld ‘neutrale’ kennisinstituten aan de zijlijn te staan – niet voor niets geldt ‘Je Bent Nodig’ als officiële slogan van de Radboud Universiteit. Maar er valt geen duidelijke grens te trekken tussen de inhoud van academisch onderwijs/onderzoek en de omstandigheden waarin dit werk verricht wordt. De vraag is dus of een universiteit dergelijke maatschappelijke pretenties waar kan maken, zolang de eigen studenten en medewerkers slechts een minimale stem hebben in de universitaire beleids- en besluitvorming. De ervaringen uit de jaren zestig leren ons niet alleen dat een radicaal andere inrichting van de universiteit mogelijk is, maar illustreren ook hoe theoretische discussies richting kunnen geven aan politiek activisme én uiteindelijk kunnen leiden tot concrete hervormingen. Zo bezien is een sterkere academische verbeelding inderdaad hard nodig.
Bronnen:
- Boekraad, Hugues C. en Michel J. van Nieuwstadt. 1968. Aantekeningen voor een radenuniversiteit. Leiden: Nederlandse Studentenraad.
- Regtien, Ton. 1969. Universiteit in opstand: Europese achtergronden en de Nederlandse situatie. Amsterdam: Van Gennep.
- Schopman, Jan. 1974. Kritiese Universiteit 1967-1969: De ruk naar links in de Nijmeegse studentenbeweging. Nijmegen: Link.
Foto KDC: Aktievergadering Kritiese Universiteit in Nijmegen
Foto KDC: 1969. Studenten roepen de aula uit tot discussiecentrum.