1956. Cornelis Verhoeven. Symboliek van de voet.
Op 19 oktober 1956 promoveerde een schuchtere en sociaal niet al te ‘handige’ jonge man aan de R.K. Universiteit te Nijmegen cum laude tot doctor in de wijsbegeerte op het proefschrift De symboliek van de voet. Promotor was de Vlaamse priester Mgr. Karel Bellon, sinds 1928 in Nijmegen hoogleraar godsdienstgeschiedenis en godsdienstwijsbegeerte. De jonge doctor was de Brabantse boerenzoon Cornelis (Kees) Verhoeven (1928-2001).
Door Wil Derkse
De symboliek van de voet was Verhoevens tweede gedrukte publicatie. De eerste was een stukje in het Nijmeegs Universiteitsblad onder de titel ‘De studentenstem’. Zijn dissertatie was overigens niet de eerste wijsgerige beschouwing die hij schreef. Zoals hij veel later in De glans van oud ijzer -- herinneringen (1996) noteert: ‘Voordat mijn eerste bladzijde in druk verscheen had ik zeker al 1000 geschreven’. Dat klopt trouwens – daarover verderop meer…
Gevierd essayist
Niemand die bij de promotie van Cornelis Verhoeven aanwezig was, zou kunnen hebben vermoeden dat hij zou uitgroeien tot de gevierde essayist (hij ontving in 1980 de P.C. Hooftprijs voor essayistiek) en filosoof, die Jacques De Visscher in 1985 typeerde als de ‘vruchtbaarste en oorspronkelijkste filosoof die het Nederlands taalgebied heeft voortgebracht’.
Dat ‘meest vruchtbare’ is een kwalificatie waarvoor in ieder geval toen al empirische evidentie bestond. Verhoeven, groot liefhebber van lijstjes, hield een ‘autobibliografie’ bij, na zijn dood zorgvuldig verzorgd en geannoteerd door Jacob van Sluis. Deze autobibliografie bevat alles wat hij publiceerde: boeken, essays in tijdschriften, columns in dag- en weekbladen, boekbesprekingen, ingezonden brieven. In het jaar van de bemerking van Jacques De Visscher over Verhoevens productiviteit stond de teller op 2200. Na Verhoevens overlijden (juni 2001) stond de teller (inclusief wat postuum verschenen is) op ruim 3750. Dat is een inderdaad ongeëvenaarde productiviteit als essayist en filosoof. En al deze schrijverij werd ijverig maar ontspannen gedaan naast voltijdse aanstellingen als leraar klassieke talen (1955-1982) in Den Bosch en als hoogleraar Antieke Wijsbegeerte en vervolgens hoogleraar Geschiedenis van de Metafysica aan de UvA (1982-1993). Ook na zijn emeritaat werd er nog gewoon verder nagedacht en geschreven: in die periode verschenen nog eens honderden publicaties. In de woorden van Kees Fens: 'Zijn hoofd had nooit vrij'. Uit persoonlijke ervaring moet ik dat een beetje nuanceren – in contact met goede vrienden had Verhoeven 'vrij'. 'Vriendschap is voor mij een zone zonder gevaar. Ik hoef dan niet op mijn woorden te letten'.
Nijmeegse jaren
Terug naar zijn Nijmeegse jaren (1950-1955). Al eerder was op het grootseminarie – de tweede fase van de toenmalige priesteropleiding, met een accent op de wijsgerige en vervolgens de theologische vakken (toen die laatste aan de orde kwamen had hij de priesteropleiding al verlaten) – zijn al bestaande neiging tot beschouwelijkheid en reflectie krachtig aangewakkerd. En wel door de in die tijd en dat milieu weinig gebruikelijke aandacht van een van zijn docenten voor wijsgerige stromingen van de 20e eeuw, die met zijn studenten teksten van onder meer Bergson en Heidegger las. Deze passie werd in Nijmegen krachtig versterkt. De sociale kanten van het studentenleven riepen bij hem grote weerzin op, maar in studieus opzicht werd dit een zeer vruchtbare periode. In zijn eigen woorden:
'In allerlei opzichten was het een dieptepunt, nog erger dan de kostschool, waaraan ik steeds terug moest denken. Alleen voor de zaken waarvoor ik naar Nijmegen was gekomen, was het een vruchtbare periode. Ik volgde belachelijk veel colleges, soms wel twintig in de week, waaronder nog niet de helft verplicht was voor de studie van de oude talen. Op het gebied van de filosofie liep ik ongeveer alles af wat er maar werd gegeven. Een paar jaar lang heb ik ook trouw de befaamde colleges van de psycholoog Buytendijk gevolgd, waar het altijd heel druk was en waar buitengewoon existentieel-fenomenologisch werd gekeken. De lorgnet van de beroemde professor ging op en af met de gang van het betoog en maar heel af en toe kon je, als je niet al te ijverig zat op te schrijven wat hij zei, zien dat de man een satanisch genoegen beleefde aan de massieve ernst waarmee er naar hem werd geluisterd.'
Ruim veertig jaar later meende ik daarvan een kleine afspiegeling te zien toen Verhoeven gastcolleges over onder meer Leibniz gaf in het kader van mijn eigen leerstoel Wijsbegeerte in Eindhoven.
Veelschrijver
Ook een andere passie – de schrijverij – werd door hem in Nijmegen sterk gecultiveerd. Ook die was op het seminarie begonnen: 'Het liefst zat ik op mijn kamertje, aan een tafeltje dat de timmerman speciaal voor mij had gemaakt, te lezen en te schrijven. Ik had ook het gevoel dat ik daar mijn leven lang mee door zou willen gaan …' De dagelijkse schrijverij werd in Nijmegen voortgezet, gestimuleerd door onderwijs en lectuur, maar 'ik was ook al een beetje voor mijzelf begonnen'. Dat ‘beetje’ resulteerde in de genoemde ruim 1000 pagina's die hij al had geschreven voordat de eerste werd gedrukt. Al die opstellen zijn bewaard. Vele ervan lagen ten grondslag aan enkele van zijn eigen boeken. Recentelijk zijn er door Jacques De Visscher en Jean-Pierre Monsieur selecties gemaakt uit de overige ongepubliceerde essays, die verschenen onder de titels Alledaagse mijmeringen, Eerste denkoefeningen en (binnenkort) Aftastend denken
Voor zijn doctoraalexamen in 1955 leverde hij drie scripties in, samen goed voor ruim driehonderd bladzijden. Een ervan was voor het hoofdvak Latijnse taalkunde, en ging over de etymologie en het metaforisch gehalte van het woord existere, het 'zich verticaal aftekenen tegen een horizontale achtergrond'. De tweede scriptie, voor zijn tweede hoofdvak, Griekse letterkunde, ging over Plato's afwijzende houding jegens dichters. Beide scripties lagen aan de basis van zijn latere boeken Zijn en staan. Metaforen van aanwezigheid (1999) en Het medium van de waarheid. Beschouwingen over Plato's houding tegenover de poëzie (1988)
P.C. Hooftprijs
Zijn hoofdvakscriptie voor godsdienstgeschiedenis ging over 'De symboliek van de voet', en dit werkte hij uit in zijn gelijknamige proefschrift, onder de zachtaardige maar stimulerende begeleiding van de Vlaamse priester en kannunik Mgr.dr. Karel Bellon, sinds 1928 hoogleraar aan de Rooms-katholieke Universiteit (zie verhaal 1928). . Na zijn doctoraalexamen kon Verhoeven er drie maanden intensief aan werken, daarna was hij enige maanden invallend leraar klassieke talen in Heerlen, en na de zomervakantie werd hij voltijds leraar aan de R.K. Lycea in Den Bosch, een taak die hij 26 jaar vervulde.
Op 16 oktober 1956 vond de promotie plaats. Tegen zijn ‘duizend angsten’ voor een openbaar optreden had hij zich gewapend 'met een stevige maaltijd en enkele glazen wijn'. Jaren later, als veelgevraagd en ervaren spreker, zou hij nog steeds vergelijkbare voorzorgsmaatregelen nemen om zich over zijn gêne en nervositeit heen te zetten, zoals bij de uitreiking van de P.C. Hooftprijs in 1980 (op zijn verzoek op het Jeroen Bosch College, niet op het Muiderslot) of bij de academisch zitting bij gelegenheid van een Brussels eredoctoraat dat Verhoeven was toegekend.
Na de verdediging van zijn proefschrift duurde de deliberatie van de promotiecommissie drie kwartier, een ongebruikelijk lange tijd. Maar daarna kon Karel Bellon, 'de welgedane Vlaamse kanunnikenkonen nog rood van het geleerd ruziemaken in de senaatskamer trots en glunderend mij meedelen dat de promotie cum laude geschiedde'.
Het asfalt onder haar voeten
De Symboliek van de voet biedt een geleerde en wijsgerig grondig overwogen staalkaart van de veelvormige wijzen hoe de voet als symbool doorheen de godsdienstgeschiedenis voorkomt, en is tegelijk een beschouwing over het thema van de 'verticaliteit als symbool van expliciete aanwezigheid en dwingend centrum van aandacht’.
Zoals vaak in het latere oeuvre van Verhoeven, en ook in zijn niet gepubliceerde essays uit zijn Nijmeegse jaren, komt deze studie voort uit een alledaags gebeuren:
'Het idee was bij mij opgekomen toe ik een paar jaar tevoren op straat achter een meisje liep dat iets goddelijks had in haar beweging en mij ook verder in hoge mate fascineerde en in verwarring bracht. Ik verbaasde mij erover dat het asfalt onder haar voeten onverschillig bleef, dat het niet ging golven onder het geklepper van haar sandalen, en dat er geen bloemen uit opschoten, zoals in de mythologie bij het naderen en voorbij schrijden van een godin.'
De later volgende voorzichtige en verlegen avances van Verhoeven jegens deze godin vielen bij haar overigens niet in goede aarde.
Kopstuk
Mijn eigen kennismaking met Verhoeven vond plaats in de slagerij van mijn vader aan de Nijmeegse Willemsweg. Als zaterdaghulp mocht ik even ‘naar achteren’ wanneer De Gelderlander werd gebracht. Daar stond wekelijks een column van een zekere Dr. Corn. Verhoeven in, met een klein fotootje van een in mijn ogen wat oudere want kalende man. Er was iets met die columns. Ze gingen over één thema, in drie alinea’s belicht, en daarna had ik een iets helderder hoofd dan voor het lezen. Ik wist toen nog niet dat dit ‘filosofie’ heet, door Verhoeven eens gekarakteriseerd is als ‘hetzelfde anders leren zien’. Als student scheikunde in Nijmegen las ik gretig door wat ik van hem in de stadsbibliotheek in de Lindenberg vond. Toen ik in 1974 leraar scheikunde werd aan het Jeroen Bosch College, bleek ik tot mijn verrassing zijn jongere collega te zijn. We raakten bevriend; na een filosofiestudie in mijn vrije tijd (in Nijmegen) was ik in 1993 de zevende van zijn dertien promovendi. Geen van hen behoort tot een soort ‘Verhoeven-school’; iedereen is ‘voor zijn eigen begonnen’. In 2003 schreef ik in de reeks Kopstukken Filosofie van uitgeverij Lemniscaat een deel Verhoeven – het enige Kopstuk over een Nederlandstalige filosoof. Een kleine bevestiging van de tweede kwalificatie die Jacques De Visscher in 1985 aan Verhoeven toeschreef?
Het oeuvre van Verhoeven is zeer groot en rijk aan thematieken. Het is hier niet de plaats daar nu op in te gaan. Ik schreef deze bijdrage vanwege Verhoevens promotiejaar 1956. Toch is er een rode draad in zijn denken, door zijn vriend Kees Fens bij de presentatie van Verhoevens postume bundel Dierbare woorden als volgt omschreven: ‘Voor de contemplatieve geest is het beschouwde altijd groter dan hijzelf’. In zijn denkbeweging loopt Verhoeven inderdaad voortdurend tegen ervaringen en gebeurtenissen aan die te groot en rijk voor woorden zijn en die toch het overdenken waard zijn en ter sprake moeten worden gebracht. De vruchten van zijn ‘Nijmeegse jaren’ getuigen daar al volop van.
Bronnen
Cornelis Verhoeven, De glans van oud ijzer – herinneringen 1928-1982, Baarn 1996
Ben Schomakers (red.), Op het tweede oog. Over het denken van Cornelis Verhoeven, Budel 2003
Wil Derkse, Verhoeven (in de reeks Kopstukken filosofie), Rotterdam 2003
Cornelis Verhoeven (wikipedia)
foto: Nationaal Archief
Standbeeld van Cornelis Verhoeven naast zijn huis in Den Bosch.
Historisch profiel van Verhoeven in Filosofie Magazine.
Hieronder pagina 206 van zijn boek: 'Inleiding in Verwondering'.
Een van de eerste beslissingen van de wijsheid is de beslissing, een definitief oordeel over wat dan ook op te schorten. Wijsheid wordt tot filosofie wanneer zij deze beslissing radicaliseert, niet uit eigenmachtige overwegingen, maar uit onmacht. Twijfel, verwondering en epoche hebben dit gemeen, dat zij als basis van het denken het uitstel van de beslissing erkennen. Dat bepaalt hun wijsgerig gehalte. De filosofie immers vindt haar plaats in dit uitstel.