1978. Willem Dupré. Decaan in een bewogen tijd

Datum bericht: 18 maart 2023

De vroege jaren tachtig van de twintigste eeuw waren roerig in Nijmegen. Het was een tijd waarin veranderingsprocessen die eigenlijk al in de jaren zestig en zeventig waren ingezet, zich vertaalden naar concrete resultaten. Gemengde resultaten naar men zeggen mag. Het is vanuit deze gedachte dat ik op een regenachtige donderdagochtend in augustus 2023 aanbel bij Willem Dupré en zijn vrouw Dietlind. We gaan herinneringen ophalen aan een roemruchte periode van begin jaren tachtig toen er sprake was van bestuurlijke problemen in veelvoud bij de faculteit, in het bijzonder bij wat toen de ‘Centrale Interfaculteit’ heette.  Dupré werd tegen zijn zin in 1978 decaan van deze faculteit. Zo valt in de bestuursnotulen uit die tijd te lezen.

Door Paul van der Velde

Willem Dupré, hoogleraar Godsdienstfilosofie en Godsdienstwetenschappen van 1970 tot 2001, heb ik leren kennen in september 1995. Ik ben vanaf de eerste dag altijd diep onder de indruk geweest van zijn persoon, zijn aanwezigheid, de lichtheid waarmee hij bijzonder ingewikkelde problemen creatief en uitdagend wist te duiden. Dietlind was daarin trouwens beslist zijn gelijke. Hun interactie was altijd verkwikkend en hoog humoristisch met diepgang. Zij kon diepdoordachte opmerkingen maken en daarbij met nadruk stellen: ‘En denk daar maar eens over na, jongeman!’ (Voor de duidelijkheid: ik was toen inderdaad nog jong en ik denk nog steeds na over die opmerkingen!) Met Willem samen gaf ik eind jaren negentig colleges Vergelijkende Studies, waarbij we westerse en oosterse denkers met elkaar vergeleken. Willem was een geweldige performer op het gebied van improviserend denken. Zijn gedachtenkracht was ongeëvenaard. Wapperend haar omgaf zijn vriendelijke gezicht en als de geest van het vrije denken echt bezit van hem nam, dan ontwikkelde het betoog zich van gepassioneerd naar vlammend en explosief. Denkkracht en diepgang. En dat alles met een luchtige toonzetting. Kom daar tegenwoordig nog maar eens om… Zijn vingers klauwden door de lucht terwijl hij, zoals hij dat noemde, ‘een gedachteconstructie’ opbouwde. De ruimte van het denken die Willem dan vrijmaakte, nam de omvang aan van een voetbalveld van Olympische proporties…

Denkstorm

Willem kon studenten uitdagen tot reageren op een manier die bijna aan het beantwoorden van een koan deed denken. Bij een koan krijg je een schijnbaar onoplosbaar probleem voorgelegd waar je een antwoord op dient te bedenken. En dat antwoord heeft soms de vorm van een juist gestelde wedervraag. Willem daagde eens een groep studenten uit de juiste elementaire filosofische vraag te stellen.

‘Wie is de mens?’, zei een student.

‘Waartoe bestaan wij?’, zei een ander.

‘Wat moet de mens doen?’, zei weer een ander.

Willem wees het allemaal af. ‘Wat heet het überhaupt!’, sprak hij glunderend. Zo’n vraag dus.

Je kon je in je eigen hoofd geen zijspoor veroorloven als hij aan het woord was, want dan was je de gedachteconstructie kwijt. Willem ging op deze manier zo’n veertig minuten door en zei dan opeens: ‘Ja, of niet…we gaan koffiedrinken!’ De gedachteconstructie lag dan in gruzelementen om na de koffie opnieuw te worden geconstrueerd. Op een dag zei een studente wat aarzelend tegen de van denkstorm bevlogen Willem: ‘Professor… ik kan u niet meer volgen….’ Willem liet de opgeheven handen zakken en sprak: ‘En u dacht dat u de enige was….’

Bestuurlijke taak

Dat is Willem Dupré. Maar die ochtend in augustus kwam ik over iets anders spreken. De Nijmeegse Katholieke Universiteit bleef in de jaren tachtig natuurlijk niet achter bij de ontwikkelingen die zich aan de gehele universiteit voltrokken, zo niet in het hele land. De universitaire bestuurlijke vernieuwingen, de democratisering van de samenleving zochten hun vormen. En vernieuwingen binnen het christelijk gedachtegoed zochten aarzelend en tastend een weg. In 1978  was Willem gevraagd decaan te worden van de faculteit. Hij had zelf zijn bedenkingen bij het accepteren van deze bestuurlijke taak, maar toen ik hem er die ochtend naar vroeg zei hij in zijn zo typerende bewoordingen: ‘Ja, dat was niet oninteressant!’ Er volgde een complex betoog over bestuurlijke ontwikkelingen en problemen. Daarnaast ontwikkelingen op het gebied van het christendom. Ik kreeg stellig de indruk dat dit alles hem zeer aan het hart was gegaan in die tijd, maar dat hij zich ook als een baken van rust in dit geheel had opgesteld.

Wat speelde er? Een goed voorbeeld is wat er twee jaar na zijn benoeming als decaan gebeurde.  Er was besloten een hoogleraar aan te stellen voor Antieke filosofie, Horst Seidl. Hij was tot dan toe werkzaam geweest in München. Zijn aanstelling was vanaf het begin omstreden, werd zelfs afgeraden. Toch volgde de aanstelling. Seidl hield zijn oratie met de titel ‘Metaphysica en theologie bij Aristoteles en de Heilige Thomas’ op  8 februari 1980.  Uit zijn betoog sprak een sfeer die tegen alles inging waarmee de theologie zich wilde vernieuwen, zeker de Nijmeegse theologie. Bedenk dan dat dit alles zich voltrok aan de universiteit waar de geroemde Edward Schillebeeckx doceerde.

Splijt-stof

Als reactie op deze oratie van Seidl schreef een student, Wim Offerman, een verslag in het faculteitsblad splijt-stof nummer 50, 1980. Luisterend naar al het conservatiefs dat hij hoorde in de woorden van de kersverse hoogleraar verwijlde zijn blik een tijdlang op het kruisbeeld dat in de aula hing. Peinzend viel hem eigenlijk op dat het leek of de gekruisigde Christus bovenal op een swingende Harrie aan de rekstok leek. Verder kwam het hem nu bij nader inzien voor dat Jezus een erectie had, afgedekt door een lendendoek die nog het meest had van een eenvoudige schaamdoek. Hij beschreef zijn contrastrijke observatie in zijn bespreking van deze eerbiedwaardige sessie. Nu staat vrijheid van meningsuiting in Nederland hoog in het vaandel (en for that matter: ook in de schaamdoek), maar dit lag toch wel heel erg gevoelig. Bovendien leek hij in zijn zeer uitvoerige verslag van de oratie het oordeel van de commissie die tot de benoeming van Seidl was gekomen ernstig in twijfel te trekken. Verschillende hoogleraren werden ter discussie gesteld in hun denken en functioneren. Vertrouwelijke overwegingen die in de vergaderingen rond de benoeming besproken zouden zijn, werden nu in dit verslag openbaar gemaakt, zo leek het. Het bleef absoluut niet zonder gevolgen. Moest de redactie van Splijt-stof iets doen? Een gepaste reactie geven, afstand nemen? Of juist niet? De verslaglegging van de oratie had de Nederlandse kranten al bereikt. En rekening houden met de religieuze gevoelens van anderen, daar moest toch ook ruimte voor zijn ondanks de vernieuwingsgolven in katholiek Nederland. Of bij nader inzien toch niet? Splijt-stof zou statuten moeten krijgen. Of zou Splijtstof juist een medium moeten zijn waarin dit soort geluiden geuit mogen worden? In het voorwoord van Splijt-stof lieten enkele redacteuren al weten bezwaren te hebben gehad tegen de publicatie van dit specifieke artikel. Andere redactieleden zagen geen problemen.

Censuur?

In de Centrale Interfaculteitsraad werd heel wat besproken naar aanleiding van deze kwestie. Er was een motie van hoogleraar Debrock. Splijt-stof kon niet op deze manier doorgaan. Het artikel van Offerman zou moeten worden afgekeurd. Maar daarover werd door anderen toch ook weer anders gedacht. Splijt-stof moest bij uitstek een medium blijven, een faculteitsblad waarin alle stemmen te horen zouden zijn. Ook onaangename, misschien onwelgevallige stemmen. De meerderheid van de raad vond dat het niet de taak was van de raad de redactie van Splijtstof te bevoogden. Debrock trok zich terug uit de raad en uit nog heel wat meer raden waarin hij zitting had. Andere hoogleraren als Plat, Struyker Boudier en ook Willem Dupré volgden. Willem Dupré bleef wel als voorzitter aan om lopende zaken te kunnen coördineren.

Er ontstond een sfeer waarin het leek alsof er drie groepen waren in de Centrale Interfaculteitsraad die telkens met elkaar botsten dan wel samengingen: de hoogleraren, de wetenschappelijk medewerkers en de studenten. Het ging nog verder, andere zaken kwamen ook in dit verband naar boven. De Centrale Interfaculteitsraad stelde geregeld gespecialiseerde commissies in die bepaalde vraagstukken bestudeerden. In veel gevallen nam de gehele raad dan het advies van zo’n commissie over. Maar het was nu al een aantal keren gebeurd dat de raad als geheel het advies van die commissie naast zich neer legde en een ander besluit nam. Dit leidde ertoe dat professor Jan Plat in een brief in stellige bewoordingen zijn ontslag uit de raad aankondigde: ‘Ik fungeer daar als een eerbiedwaardig meubelstuk dat af en toe zijn mond mag opendoen, waar echter niet meer in ernst naar wordt geluisterd, laat staan dat men ook met mijn inbreng enige rekening houdt.’

Hoogleraren trekken zich terug

Doordat de hoogleraren zich echter terug hadden getrokken uit deze raad konden beslissingen veel moeilijker worden genomen. Beleid ten aanzien van onderwijs en onderzoek lag nu stil, de invoer van vakgroepen liep vertraging op. Een kwestie die zeker in de ogen van veel studenten belangrijk was liep nu gevaar: de aanstelling van een hoogleraar Sociale en politieke wijsbegeerte waarvoor de studenten naar eigen zeggen jarenlang strijd hadden gevoerd. Weer een andere kwestie betrof de zogenaamde ‘onderzoekspool’. Er was sprake van verschillende projecten en daarin moest een prioritering worden aangebracht, de raad als geheel vond dat het project ‘Macht en Weten, het strategisch denken bij Gramsci, Althusser en Foucault’ op nummer één zou moeten staan, de commissie van de raad die hierover had gereflecteerd dacht daar anders over. Uiteindelijk vroeg het College van Bestuur om helderheid: waarom komen jullie daar niet uit?

Willem vertelde me dit alles en nog veel meer uit die tijd. Hij gaf me een grote envelop mee met verslagen van besprekingen uit die periode. In een verslag las ik de volgende bewoordingen betreffende een van de leden van de raad: ‘Op dit moment is zijn kijk op het faculteitsgebeuren meer technocratisch dan inhoudelijk; z.i. zijn er de laatste jaren onnodig veel ruzies geweest t.g.v. het vasthouden aan ideologische standpunten waarbij men vergat dat de faculteit een organisatie is die stuk loopt wanneer er niet voor bepaalde dagelijkse zaken wordt gezorgd.’

Het doet er nu niet meer toe wie dit precies zei. Het gaat me nu eerder om de sfeer die spreekt uit dit verslag. De tijd ging verder. Seidl ging naar Rome, andere hoogleraren en docenten verschenen aan de faculteit. De tijd doet zijn werk, is terug te vinden in zorgvuldig uitgewerkte notulen van vergaderingen van nu zo’n veertig jaar geleden. De semesters kwamen, de semesters gingen. Generaties studenten kwamen voorbij. En ik kan het in dezen alleen maar met Willem Dupré eens zijn, maar dat geldt voor ieder tijdsgewricht: ‘Ja, dat was niet oninteressant!’


Dupre

Dupré wil graag Willem genoemd worden.  Zijn publicaties en wikipedia-pagina zijn te vinden onder de naam Wilhelm Dupré

splijt-stof

KUNIeuws