Radboud Universiteit
Zoek in de site...

4 Op Het Vertrekken Van Alle De Weezen

Liedtekst

Tijdens de jaren van inlijving (1810-1813) werd de dienstplicht van kracht in de Nederlandse gebieden. Hiertegen ontstond veel protest. Er vonden verschillende (gewapende) oproeren plaats tegen de maatregel, zoals in Amsterdam in maart 1811.

Voorafgaand aan dit oproer waren er al pamfletten en liederen verspreid waarin protest werd aangetekend tegen de dienstplicht. De sfeer in de hoofdstad was daardoor slecht. Het zingen van deze liederen op momenten dat er een conscriptieoproer plaatsvond, werd door de Fransen gezien als een daad van verzet. Zo zijn er berichten dat men in april 1811 ook in andere steden liederen tegen de conscriptie zong. Helaas zijn deze liederen niet altijd overgeleverd. De gedrukte anonieme gebundelde liedjes die in Amsterdam opdoken werden volgens de Napoleontische politie in de tweede week van maart 1811 in ‘alle straten gezongen’. De politie benadrukte het negatieve effect dat de liederen hadden op de gemoedstoestand van de mensen, die reeds ‘overspannen en heethoofdig’ waren. De drukker werd door de politie in de cel gegooid. Hij weigerde echter de naam van de auteur te noemen. Het hoofd van de Napoleontische politie in Nederland, Devilliers du Terrage, die een duidelijk verband zag tussen de opruiende geschriften en het verzet tegen de conscriptie stuurde na deze ontdekking onmiddellijk aan op een versteviging van de censuurmaatregelen in Nederland.

De liederen werden op grote schaal verkocht en verspreid. Zo waren er, volgens Devilliers, op het moment van ontdekking reeds duizend in omloop. De liederen hadden titels als: Een nieuw lied, op het afscheid van een requisitionair van zijn beminde, Een nieuw lied op de wijs van Julia, en Een nieuw lied op het vertrekken van de weezen. Van twee van deze vijf liederen maakten de Franse autoriteiten een uitgebreid censuurrapport. Het lied Op het vertrekken van de weezen moest volgens de censor verboden worden omdat het een ‘trieste weergave was van het ongeluk dat de dienstplichtigen had getroffen:

Ach Menschen al tegaar,
Hoort na dit Lied voorwaar,
Wat ‘er in Holland is gebeurd.
En waar nu jong en oud om treurd
Ô Weê ! Ô Weê !
Ach hadden wij maar Vreë

In het lied zien we vooral een klaagzang over het lot dat de dienstplichtigen had getroffen. Dit sluit aan bij de toon van het protest tijdens de eerste twee jaar van de Napoleontische inlijving. Een concrete oproep om in verzet te komen ontbreekt nog. Interessant is dat het lied verwijst naar een eerdere episode. In 1809, nog tijdens bewind van Lodewijk Napoleon, was besloten dat de weeskinderen moesten dienen in het leger. In verschillende plaatsen, maar vooral in Rotterdam en Amsterdam in juli 1809, hadden er vervolgens oproeren plaatsgevonden naar aanleiding van deze maatregelen. Blijkbaar werd het ongenoegen ook in een liedje gegoten, dat in 1811 opnieuw kon worden ingezet. Er bestaan overigens meerdere versies van dit lied (op een andere wijs), wat wellicht betekent dat het lied nog vaker (en in andere steden) verspreid werd.

Liedtekst

het vertrekken van de wezen, 't thans slecht gesteld