Lennards-instituut
Archiefnummer: 938
Archiefnaam: LENN
Sector: Onderwijs en wetenschappen
Soort archief: Instellingsarchief
Datering: 1928-1991
Voor inzage toestemming aanvragen via de archivaris
Rubriekenlijst
Rubriek 1 ‘Bestuursvormen' bevat vergaderstukken van het bestuur.
Rubriek 2 ‘Correspondentie' bevat series correspondentie en de toegangen daarop.
Rubriek 3 ‘Overige basisdocumenten' bevat onder meer de statuten en statutenwijzigingen, liquidatie, begrotingen, jaarrekeningen en docentenvergaderingen.
Rubriek 4 ‘Niet-basisdocumenten' bevat beschrijvingen van alle overige documenten.
Ten geleide
Lennards-instituut (1928-1991)
De muziekpedagoge Justine Baynard Ward (1879-1975) ontwikkelde in de periode tussen 1914 en 1922 in de Verenigde Staten een nieuwe methode voor muziekonderwijs aan kinderen, verdeeld over vier leerjaren. Het Vierde Leerjaar, gepubliceerd in 1922, behandelde uitsluitend het gregoriaans. Deze leergang had zij geschreven in nauwe samenwerking met dom André Mocquereau OSB van de abdij van Solesmes. Deze Noord-Franse benedictijnenabdij was een centrum voor de bestudering van het gregoriaans.
In 1927 bij een bezoek van Ward aan Solesmes stelde dom Mocquereau haar voor aan twee andere gasten van de abdij. Deze bezoekers waren H.J. Vullinghs (1883-1945) pastoor in het Limburgse Grashoek en J.L.M.A. Lennards (1899-1986) onderwijzer te Horn. Vullinghs had als nevenfunctie een bestuurslidmaatschap van de Nederlandse Sint Gregoriusvereniging, een vereniging ter bevordering van de kerkelijke muziek. Zij bezochten Solesmes, omdat zij op zoek waren naar wegen om het gebruik van het gregoriaans als volkszang in de liturgie te stimuleren. Dit in navolging van het Motu Proprio van paus Pius X uit 1903, die in deze instructie over de kerkmuziek het gregoriaans typeerde als ‘...het hoogste toonbeeld der gewijde muziek...'. Ook drong de paus erop aan deze kerkmuziek ‘...weer in het gebruik van het volk te herstellen...'.
Op uitnodiging van Ward brachten Vullinghs en Lennards een bezoek aan het Pius X-instituut te New York, waar de door haar ontwikkelde methode in praktijk werd gebracht. Lennards raakte overtuigd en paste na terugkomst in Nederland de methode direct toe in het onderwijs aan zijn leerlingen.
In 1928 organiseerde de Sint Gregoriusvereniging ter gelegenheid van haar vijftigjarig bestaan een congres over gewijde muziek in Utrecht. Lennards gaf op dit congres met zijn leerlingen een demonstratie van de methode met stem- en ritmeoefeningen. Leerlingen van een high-school uit New York illustreerden de resultaten van deze vorm van muziekonderwijs door uitvoeringen te geven van gregoriaanse gezangen en meerstemmige liederen. Deze en andere demonstraties in Nederland leidden ertoe dat de Sint Gregoriusvereniging in hetzelfde jaar een opleiding voor muziekonderricht voor onderwijsgevenden te Roermond stichtte: Het Ward-instituut.
Uitgangspunt was verbetering van de muzikale opvoeding van de jeugd en de invoering van het gregoriaans op katholieke scholen om zodoende mee te helpen aan een actieve deelname van gelovigen aan liturgische plechtigheden. Vullinghs werd aangesteld als directeur en Lennards als medewerker. Gedurende de eerste tien jaar ressorteerde het instituut onder de Gregoriusvereniging. In 1938 werd het instituut omgevormd tot een zelfstandige stichting. Vullinghs trad af als directeur en Lennards volgde hem op. Na diens aftreden in 1965 werd het Ward-instituut bij wijze van eerbetoon omgedoopt tot Lennards-instituut.
Volgens Justine Ward was muziek een essentieel element in de opvoeding. Zij ging ervan uit, dat een goede muzikale vorming zou leiden tot een harmonische ontwikkeling van het kind. Het muziekonderricht zag zij niet als een passief gebeuren, waarbij kinderen alleen maar liedjes leerden. Het doel was een harmonische vorming, waarbij de nadruk lag op de zelfwerkzaamheid van de leerling. Veel aandacht kregen de stemvorming, gehooroefeningen, geheugentrainingen, ontwikkeling van het ritmisch gevoel en improvisatie.
Muziekonderwijs volgens deze methode stond niet op zichzelf, maar werd geïntegreerd in andere vakken, zoals godsdienst- en taallessen, geschiedenis, tekenen en lichamelijke opvoeding. Het repertoire bestond uit verantwoorde kinderliedjes, volksliederen, canons en uiteraard het gregoriaans. Vanwege de integratie in andere vakken was het van belang dat de muzikale opvoeding in handen lag van onderwijzers; deze hebben de leerlingen immers de hele dag in de klas en geven les in alle schoolvakken.
Door de sterke nadruk op het gregoriaans bleef deze vorm van muziekonderwijs in de eerste jaren beperkt tot de katholieke scholen. Men zocht en vond een verbreding door een bewerking van de methode gericht op christelijke scholen. Dit resulteerde in de publicatie in 1937 van een aangepaste vorm, overigens eveneens met nadruk op religieuze muziek.
Om de kwaliteit van het muziekonderwijs volgens de Ward-methode te bewaken onderhield het instituut contact met de cursisten ("pedagogische nazorg") door middel van de periodiek Mededelingen, later Ex Ore Infantium, reünies waar men ervaringen kon uitwisselen en door bezoeken van consulenten aan scholen. Van deze bezoeken werden inspectieverslagen opgemaakt, waarbij gelet werd op onder meer de muzikale ontwikkeling van de onderwijzer(es), de stemkwaliteit, het pedagogisch optreden en het gebruik van leermiddelen.
Het instituut mocht zich verheugen in een grote belangstelling. Dit blijkt uit het gegeven, dat in 1938 bij het tienjarig bestaan reeds sprake was van in totaal 350 cursussen, 6500 verleende getuigschriften, 250 scholen die de methode praktiseerden en 36.000 leerlingen die op deze wijze onderwijs kregen. Bij het veertigjarig jubileum in 1968 waren deze aantallen verveelvoudigd: 1420 cursussen, 17.000 gediplomeerden en 43.000 klassen.
In tegenstelling tot wat deze cijfers suggereren begon de belangstelling voor de cursussen in de jaren zestig te tanen. Dit was onder meer het gevolg van de invoering van de landstaal in de liturgie en daarmee praktisch de verdwijning van het gregoriaans, de opkomende secularisatie en veranderende inzichten in het onderwijs. Het instituut bleef de principes van Ward en de daarmee samenhangende werkwijzen wel handhaven, zij het met aanpassingen aan de behoeften en vragen vanuit het onderwijs. In de jaren zeventig breidde het instituut de praktijkopleidingen nog uit met cursussen voor docenten aan scholen op neutrale grondslag, maar de teruggang zette door. Zo bezochten consulenten in het schooljaar 1980/1981 nog slechts 50 kleuterscholen en 70 lagere scholen. Uiteindelijk was het instituut gedwongen zijn deuren te sluiten en werd de stichting in 1986 geliquideerd.
Literatuur van en over het Lennards-instituut of het Ward-instituut kunt u vinden in RUQuest.
KDC – Knipselcollectie
De knipselcollectie van het KDC bevat naast knipsels uit dag- en weekbladen diverse andere vormen van min of meer losbladige informatie, zoals persberichten van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), overlijdensberichten, fotokopieën uit bio- en bibliografische naslagwerken enz. De knipsels over J.L.M.A. Lennards zijn beschikbaar in de studiezaal van het KDC.
KDC – Beeld en Geluid
De collectie Beeld en geluid kunt u doorzoeken via de Catalogus van het KDC. Door te zoeken op ‘Lennards’ vindt u het bedoelde materiaal. [Videobanden]