Pouwer, Jan
Archiefnummer: 1283
Archiefnaam: POUW
Sector: Onderwijs en wetenschappen
Soort archief: Archivalia van persoon
Datering: z.j.
N.B. Het persoonsarchief van Jan Pouwer valt onder een speciale overeenkomst van het KDC met het Centre for Pacific and Asian Studies (CPAS), Thomas van Aquinostraat 4, Nijmegen. Volgens deze overeenkomst worden de persoonsarchieven van met het CPAS gelieerde onderzoekers, na hun overlijden opgeslagen in de ruimten van het KDC. Wie inzage wil hebben in deze archieven heeft hiervoor toestemming nodig van Toon van Meijl, secretaris van het CPAS. Het inzien van de stukken zelf gebeurt bij het KDC.
Voor inzage toestemming aanvragen via de archivaris
Plaatsingslijst nog niet beschikbaar
Ten geleide
Jan Pouwer (1924-2010)
De tekst van dit document is samengesteld in 2011 door René van der Haar, Centre for Pacific and Asian Studies, Afdeling Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies, Radboud Universiteit, PO Box 9104, 6500 HE Nijmegen. Met veel dank aan Dr. Han Vermeulen en Dr. Anton Ploeg.
In 1924, op 21 september, werd Jan Pouwer geboren in Dordrecht. Hij groeide op vlakbij Delft, in het dorp Schipluiden, waar zijn vader van 1925 tot 1952 hoofd was van de gereformeerde lagere school. In die dagen speelde de vraag of de slang in het paradijs had gesproken een grote rol in de schriftgevoelige Gereformeerde Kerk. Het ging om de inschatting van het Bijbels taalgebruik als letterlijk, door de preciesen, of als overdrachtelijk, door de rekkelijken. Jan Pouwer ervoer het leven in het schriftgedeelde Schipluiden als uiterst onvrij en verlangde als tiener al naar een bredere horizon. Wel heeft hij zijn leven lang belangstelling gehouden voor het scheppingsverhaal aan het begin van het boek Genesis. Hij ging deze schepping zien als een ‘articulatie’, een proces van scheiding en samenvoeging. In het denken dat hij ontwikkelde heeft dit begrip, dat hij ontleende aan de taal- en tekenkunde (semiotiek) van Ferdinand de Saussure, een centrale plaats. In 1938 behaalde hij het diploma driejarige MULO in Delft en in 1941 slaagde hij voor zijn HBS-A examen in Rotterdam. Tijdens een flink deel van de Duitse bezetting, zo’n twee jaar, leefde hij ondergedoken op het platte land in Friesland en de Noordoost Polder om te ontkomen aan dwangarbeid in Duitsland. In de hongerwinter woonde hij weer bij zijn ouders in Schipluiden en hielp hen bij het doorstaan van deze moeilijke periode van voedsel- en brandstofschaarste.
Van 1945 tot 1950 studeerde hij Indologie en etnologie aan de Rijksuniversiteit Leiden. Hij trad toe tot het etnologisch dispuut W.D.O. (welke letters geen officiële betekenis hadden, maar wel als "Waar Dromers Ontwaken" werden geduid), waarvan zijn leermeester Prof. J.P.B. de Josselin de Jong erevoorzitter was en zijn studiegenoten Alex C. van der Leeden en Albert A. Trouwborst lid van waren. De etnologie in Leiden kreeg gestalte in een Nederlandse variant van structuralisme, die later bekend zou worden onder de naam Leidse Richting. Voor zijn afstuderen scheef Jan Pouwer een doctoraalscriptie met de naam De bestudering van de individu in de cultuur, waarin het vooral ging om de methoden en technieken van wat ook in Nederland fieldwork werd genoemd. Omdat bij de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië in 1949 de mogelijkheid voor in Leiden opgeleide Indologen en etnologen om in Nederlands-Indië aan de slag te kunnen verviel, moesten zij elders werk zoeken. Jan Pouwer werd na zijn afstuderen wetenschappelijk assistent van Prof. H.T. Fischer bij het Instituut voor Ethnologie van de Rijksuniversiteit Utrecht. Dat was in 1951. Bij zijn aantreden wist hij al dat deze werkkring tijdelijk zou zijn, omdat een vraag op komst was naar personeel in Nederlands nog overgebleven kolonie in ‘De Oost’: Nederlands-Nieuw-Guinea.
Van 1951 tot 1962 was Jan Pouwer in dienst van het Kantoor voor Bevolkingszaken van het Gouvernement van Nederlands-Nieuw-Guinea, dat zijn hoofdvestiging had in Hollandia, het tegenwoordige Jayapura, onder leiding van Jan van Baal en Jean Victor de Bruijn. Van 1951 tot 1960 was hij gouvernementsethnoloog, van 1960 tot 1961 waarnemend adviseur, en daarna in 1962 adviseur. Van 1952 tot 1954 verbleef hij voor veldwerk in totaal vierentwintig maanden in het gebied van de Mimika in Zuid-West Nederlands-Nieuw-Guinea, met een onderbreking van zes maanden verlof in Merauke in 1953. De Mimika worden ook wel Kamoro genoemd en behoren tot de Papoea’s, de inheemse bewoners van Nieuw-Guinea. Jan Pouwer ondernam tijdens zijn veldwerk surveys en case-studies met nadruk op sociale organisatie, ruimtelijke ordening, culturele verandering, mythe, rite, interpretatie van vreemdelingen en inheemse geschiedenis in vooral centraal en westelijk Mimika. In deze tijd ontmoette hij pater Gerard Zegwaard, missionaris van de MSC (Missionnaires du Sacré-Coeur) bij de Mimika en de Asmat. De Asmat behoren net als de Mimika tot de Papoea’s en leven in een gebied op enige afstand ten oosten van dat van de Mimika. Tijdens een periode van studieverlof van vijftien maanden in 1954 en 1955, promoveerde Jan Pouwer met de dissertatie Enkele aspecten van de Mimika-cultuur (Nederlands zuidwest Nieuw Guinea) aan de Rijksuniversiteit Leiden. Hij liet in dit werk de gangbare (Afrikaanse) modellen voor verwantschap en aanverwantschap achter zich en ontwikkelde een eigen visie op de sociale structuur bij de Mimika. Daarna keerde hij terug naar Nederlands-Nieuw-Guinea, waar hij van 1955 tot 1958 les gaf aan de Bestuursschool in Hollandia en van 1955 tot 1962 met tussenpozen meer veldwerk ondernam. Zo verrichtte hij in 1956 zes maanden onderzoek naar de invloed van filmbezoek op het leven van in de stad wonende Papoea’s. In 1956 ondernam hij tevens twee maanden onderzoek naar sociale organisatie, prestige economie (kain timoer of ceremoniële doekenruil), landbezit, migratie, mythe en cultuurverandering van de bevolking bij de Ajamaroe-meren in het centrale deel van het Vogelkop-schiereiland. In 1957 deed hij vier maanden onderzoek naar geïsoleerd levende stammen bij de Anggi-meren en in het Afrak-bergland van het noordoostelijk deel van het Vogelkop-schiereiland. Daarna nam hij in 1959 deel aan de acht maanden durende multidisciplinaire expeditie van het KNAG (Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap) naar het Sterrengebergte en het Iwoer-gebied in de Afdeling Zuid Nederlands-Nieuw-Guinea. Hij besteedde tijdens die expeditie aandacht aan sociale organisatie, migratie, mythen, riten en cultuurverandering van bevolkingsgroepen die hij ontmoette. Omdat dit deel van de wereld nog niet eerder object van wetenschappelijk onderzoek was geweest, kon hij de lokale bevolking met open oog tegemoet treden. Dat wil zeggen dat hij de sociale verbanden tussen de verwanten en aanverwanten van deze bevolkingsgroepen op zo empirisch mogelijke basis kon registreren, zonder voorgestelde modellen uit andere werelddelen. Zijn bevindingen kregen voor een deel hun neerslag in het artikel ‘A social system in the Star Mountains; Towards a reorientation of the study of social systems’, dat in 1964 verscheen in de American Anthropologist. Juist door het ontbreken van een duidelijk theoretisch kader, kostte het schrijven van dit artikel zoveel tijd. In 1961 was Jan Pouwer in de maanden mei en juni betrokken bij de opnamen van de film Stone age to atom age van Roger Blais, over de ontwikkeling van de Papoea's van eenvoudige materiële cultuurdragers naar politiek soevereine staatsburgers. Er werden onder andere opnamen gemaakt van het Emakamè-feest in Mimika, waarvan destijds ten onrechte werd gedacht dat die voor het laatst - en dan alleen voor de film - werd gevierd. De fotograaf Kal Muller heeft met zijn opnamen uit 2006 laten zien dat het feest toen in Mimika nog springlevend was. In de compilatie van deze film, zoals deze nu nog op Internet traceerbaar is, ontbreken deze opnamen. Tot slot volgde in 1962 nog een onderzoek naar leefwijze en toekomstperspectief van de gemengde migranten-gemeenschap der Toegoenezen in Hollandia. Deze gemeenschap, waarvan de leden veelal in dienst waren van het Nederlandse koloniale bewind, was in 1950 vanuit het dorp Tugu nabij Jakarta gemigreerd naar Hollandia vanwege de soevereiniteitsoverdracht van Nederlands-Indië aan Indonesië. In 1962 zag deze gemeenschap zich in een soortgelijke situatie geplaatst vanwege de onvermijdelijk lijkende soevereiniteitsoverdracht van Nederlands-Nieuw-Guinea aan Indonesië. Dit maal werd Suriname overwogen als nieuwe bestemming. De soevereiniteitsoverdracht vond uiteindelijk plaats in 1963. Deze geschiedde grotendeels onder diplomatieke en militaire druk van de Verenigde Staten die Indonesië van dienst wilden zijn om haar bondgenootschap te winnen bij de indamming van het communisme in zuidoost Azië.
Van 1962 tot 1966 was Jan Pouwer hoogleraar Culturele Antropologie aan de Universiteit van Amsterdam. De titel van zijn in 1962 gehouden oratie is Het individu in samenleving en cultuur: Enkele methodologische beschouwingen. In zijn Amsterdamse tijd raakte hij in polemiek met zijn collega Prof. André Köbben over de aard en de juiste wetenschappelijke benadering van de sociale werkelijkheid. Jan Pouwer was voorstander van een structurele benadering, zoals deze vorm had gekregen onder invloed van niet alleen Claude Lévi-Strauss in Frankrijk, maar ook van J.P.B. de Josselin de Jong in Leiden en Louis Onvlee en in Amsterdam. André Köbben was voor een strakkere aanpak met strikte criteria voor toetsing van hypothesen. In de Bijdragen tot Taal-, Land- en Volkenkunde 122-1 uit 1966 staan hun verschillende visies broederlijk bij elkaar op de bladzijden. Na vier jaar werken in het door hem in toenemende mate als beperkend ervaren Nederland, verlangde Jan Pouwer terug naar de Pacific waar hij op eigen kompas had kunnen en moeten varen. Hij solliciteerde in Nieuw-Zeeland bij de Victoria University van Wellington en werd daar aangenomen, nadat Marie Reay, één van de innoverende en toonaangevende antropologen in de Pacific, zich als kandidaat had teruggetrokken. Zijn afscheidscollege aan de Universiteit van Amsterdam had als titel: ‘Culturele antropologie in een wereld in transformatie’.
Van 1966 tot 1976 was hij hoogleraar en directeur van het door hem vorm te geven Department of Social Anthropology and Maori Studies van de Victoria University in Wellington, Nieuw-Zeeland. De titel van zijn in 1968 uitgegeven oratie is: Translation at sight: The job of a social anthropologist. Hij ontwikkelde in deze periode zijn structurele benadering verder uit tot een configurationele benadering. Van 1971 tot 1972 verbleef hij voor verlof in Nederland. In 1973 vatte hij zijn configurationalisme samen in ‘Towards a configurational approach to society and culture in New Guinea’ dat verscheen in The Journal of the Polynesian Society. En in 1974 maakte hij de balans op van de weg die de onder zijn leiding ontwikkelde afdeling bewandelde in zijn lezing ‘The aims and scope of the courses in Anthropology offered by the Department of Social Anthropology and Maori Studies at Victoria University: A general and personal view.’ Tot zijn studenten behoorden onder andere: William Geddes, Patricia Kinloch Laing, Catherine Wylie en Bruce Reyburn. Door de grote toestroom van studenten, met gelijkblijvende staf, werd de werkdruk op de Department erg groot en raakte de verhouding met een aantal medewerkers gespannen. Een toenemende doofheid van hemzelf - in een land waarvan de taal niet zijn eerste taal was - samen met verergerende psychische klachten van zijn vrouw, maakte dat Jan Pouwer deze situatie niet langer goed het hoofd kon bieden. In 1976 besloot hij zijn leidinggevende functie neer te leggen en terug te keren naar hopelijk kalmere wateren in Nederland.
Van 1976 tot 1987 was hij, met een korte onderbreking, wetenschappelijk hoofdmedewerker bij het Instituut voor Sociale en Culturele Antropologie van de Katholieke Universiteit Nijmegen, dat onder leiding stond van Prof. Albert Trouwborst en Prof. Anton Blok. Van 1976 tot 1977 verving hij de bij het instituut in dienst zijnde Alex van der Leeden, die tijdelijk in Jakarta werkte als vertegenwoordiger voor het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. In 1978, toen Alex van der Leeden naar Indonesië emigreerde, kreeg hij een vaste aanstelling bij het instituut. Hij raakte opnieuw in polemiek met een collega, ditmaal met Anton Blok. Diens zojuist gepubliceerde inleiding in de antropologie en opnieuw het structuralisme vormden strijdpunten. Jan Pouwer omschreef zijn standpunt in ‘Wenkende “antropologische perspectieven?” Bloks lokroep’ dat in 1978 verscheen in het studentenblad van het instituut. Tijdens zijn Nijmeegse jaren werkte hij samen met de cultuurfilosoof en antropoloog Ton Lemaire. Samen verzorgden ze het college Epistemologie van de Antropologie, waarbij ze onder andere Marxistische inzichten gebruikten. De begrippen ‘ideologie’ en ‘sociale dialectiek’ speelden daarbij een belangrijke rol. Tot zijn studenten in Nijmegen behoorden onder andere: Paul van der Grijp, Paul Haenen, Toon van Meijl en Ton Otto. In 1987 nam hij afscheid van het instituut met een college dat als titel had: ‘Pan! Pan! … Sur les Tartares: Barbarij en ideologie onder ons’. Paul van der Grijp, Ton Lemaire en Albert Trouwborst publiceerden ter zijner ere in 1987 de bundel Sporen in de antropologie; Liber amicorum Jan Pouwer.
Van 1987 tot 2010, het jaar waarin hij overleed, bleef Jan Pouwer belangstelling houden voor antropologie en voor Papoea’s. Dit resulteerde ondermeer in twee projecten die beide uitmondden in een boek. Het eerste project had van doen met de mythen die door pater Gerard Zegwaard en anderen waren verzameld in zowel het Mimika- als het Asmat-gebied en het tweede met zijn eigen veldwerknotities uit het Mimika-gebied.
Het eerste project duurde van 1996 tot 2002 en resulteerde in Amoko - In the beginning: Myths and legends of the Asmat and Mimika Papuans, verzameld door pater Gerard Zegwaard en anderen, geredigeerd door Gertrudis Offenberg en Jan Pouwer, en uitgegeven door Crawford House Australia. Het Amoko-project heeft jaren in beslag genomen. Vooral de financiering van de vertalingen, de kwaliteit van de gedigitaliseerde foto’s en het moeilijk bereikbaar zijn van de uitgever zorgden voor vertraging.
Het tweede project duurde van 2003 tot 2010 en resulteerde in Gender, ritual and social formation in West Papua: A configurational analysis comparing Kamoro and Asmat, geschreven door Jan Pouwer en uitgegeven door KITLV Press. Jan Pouwer heeft dit boek opgedragen aan de nagedachtenis van zijn overleden vrouw Ingrid. Dit tweede project ging van start toen hij een bijdrage schreef voor het door Dirk Smidt geredigeerde boek Kamoro art: Tradition and innovation in a New Guinea culture, dat in 2003 werd uitgegeven bij KIT Publishers en verband hield met een tentoonstelling in het Museum voor Volkenkunde in Leiden. Bij het schrijven van deze bijdrage, ‘Kamoro life and ritual,’ merkte hij dat hij lang niet al het materiaal kwijt kon dat hij had over de rituelen van de Kamoro. Hij besloot een oude droom, die hij al had sinds het schrijven van zijn dissertatie, waarin hij door tijdgebrek slechts enkele aspecten van de cultuur van de Kamoro aan bod had kunnen laten komen, te vervullen: het schrijven van een zelfstandige studie over de rituelen bij de Kamoro, met name over hun rituele feesten. Twee leeservaringen, een recente en een minder recente, gaven hem daarbij inspiratie. De stof voor de recente leeservaring bestond uit de teksten van mythen van Kamoro en Asmat die hij had klaar gemaakt voor publikatie in Amoko. Hij ontdekte daarbij dat de Kamoro en Asmat op intrigerende wijze op elkaar leken en van elkaar verschilden wat betreft hun leefomstandigheden en hun leefwijze, hun habitat en hun cultuur. De stof voor de minder recente leeservaring bestond uit de in 1993 verschenen vergelijkende studie South coast New Guinea cultures: History, comparison, dialectic van Bruce M. Knauft. Jan Pouwer trof daarin een wijze van analyse aan die raakte aan zijn eigen ideeën over configuratie en sociale dialectiek. En omdat de verzameling culturen die Knauft onderling vergeleek wel de Asmat omvatte, maar niet de Kamoro, was er ruimte voor aanvulling. De twee leeservaringen samen zorgden ervoor dat Jan Pouwer besloot van zijn studie over rituele feesten bij de Kamoro een studie te maken die deze feesten vergeleek met die bij de Asmat. Met behulp van onder andere de antropoloog Todd Harple en de fotograaf Kal Muller, die beide lange tijd in Timika bij de Freeport mijn in het Mimika-gebied hebben gewerkt, kon zijn eigen aantekeningen uit het verleden aanvullen met actuele informatie. Het denken over het verband tussen zijn eigen materiaal en de inzichten van Knauft, het verzamelen van nieuw materiaal, en het in goed Engels afleveren van de tekst, duurden jaren en zelfs tot bijna het einde van zijn leven. Dit eindresultaat zelf is beslist geen wetenschappelijk eindpunt. Het hoopt een eerste grote stap te zijn in het begrijpen van de overeenkomsten en verschillen die bestaan tussen de cultuur van de Kamoro en die van de Asmat in hun ontwikkeling. De centrale vraag daarbij is waarom in het verleden de in vergelijkbare omgeving en met vergelijkbare uitrusting levende Kamoro en Asmat hun surplus energie zo verschillend zijn gaan besteden. Bij de Kamoro is dit surplus vooral gaan zitten in het ontwikkelen van geheime rituelen; bij de Asmat vooral in het houden van koppensnelovervallen. Jan Pouwer heeft deze vraag waarschijnlijk in zoverre beantwoord dat hij de relevante, al dan niet variërende relata heeft geïdentificeerd van de configuraties waarbinnen deze rituelen en overvallen tot ontwikkeling kwamen. De specifieke aard en het pad van deze ontwikkelingen zelf zijn nog niet duidelijk. Wat alleen nog maar is ‘gezien’ en nog niet uitgewerkt, is het dialectische karakter van deze ontwikkelingen.
In 2010, op 21 april, overleed Jan Pouwer in Zwolle. Zijn gezondheid was toen al enige tijd zeer slecht. Zo moest hij de half maart geplande officiële presentatie van Gender, ritual and social formation in West Papua ten huize van oud-collega bij het Kantoor voor Bevolkingszaken Anton Ploeg afzeggen om een ernstig gebrek aan lichamelijke conditie die samenhing met een falend hart. Enige dagen voor zijn dood stopte hij met zijn medicatie. Hij deed dit omdat zijn gehoor en conditie zo sterk waren afgenomen, dat het vermogen met mensen te converseren, het spirituele hart van zijn leven, hem nagenoeg was ontvallen. Tijdens de uitvaart vertelden zijn kinderen over het familieleven met hun vader. Zij omschreven hem als een eigenzinnige, maar lieve man. Ook Toon van Meijl en de uit Frankrijk overgekomen Ton Lemaire spraken waarderende woorden, vooral over de inspiratie die was uitgegaan Jan Pouwer in de toch vaak wat afstandelijke academische wereld.
Literatuur van en over Jan Pouwer kunt u vinden in RUQuest.
- Bibliografie Jan Pouwer (pdf, 210 kB)