Democratisering en Vergruizing: 1965-1984
In de jaren zestig en zeventig zette de groei van het aantal studenten stevig door. De aantallen hoogleraren, wetenschappelijk medewerkers en ondersteunende krachten namen navenant toe, net als bibliotheken, laboratoria, collegezalen en andere voorzieningen. De over de stad verspreide universiteit barstte uit haar voegen. Deze massificatie droeg bij aan de opkomst van een linkse studentenbeweging, die vakbondseisen stelde en alternatieve ideeën over onderwijs, onderzoek en de universitaire bestuursstructuur formuleerde. Om hun eisen van democratisering kracht bij te zetten gingen studenten in 1969 over tot de bezetting van universiteitsgebouwen. Met de invoering in 1971 van een Universiteitsraad, faculteitsraden en vakgroepen kregen studenten medezeggenschap. Het bezettingsmiddel werd nadien nog vaak toegepast, bijvoorbeeld om de benoeming van marxistische docenten af te dwingen, tot vanaf 1974 de zoveelste bezetting bijna nietszeggende folklore werd. Inmiddels was Nijmegen een centrum van linkse tegencultuur geworden. Politieke polarisatie, massaliteit en wetenschappelijke differentiatie waren fnuikend voor het eenheidsgevoel aan de universiteit; afgedwongen bezuinigingen van de overheid deden de rest. Afdelingen en studierichtingen verdwenen, bij reorganisaties vielen ontslagen, er was sprake van versobering. Het katholicisme, voorheen een veelkleurige paraplu waaronder iedereen wel een plaats vond, gold niet meer als een bindende factor voor de bevolking van de vergruisde academie.