Wederopbouw en Groei: 1945-1964
Tijdens de bezettingsjaren leed de Katholieke Universiteit zware verliezen. Drie hoogleraren en elf studenten kwamen om het leven nadat zij op verdenking van verzetsactiviteiten waren gearresteerd; een dertigtal studenten en alumni viel door ander oorlogsgeweld. Bovendien legden bombardementen en gevechtshandelingen twee van de vier universiteitsgebouwen in de as, een derde raakte zwaar beschadigd. Toch was de moraal niet gebroken en werkte men geestdriftig aan een hernieuwde bloei van de universiteit. De overheid stak een handje toe: vanaf 1948 kwamen ook bijzondere universiteiten in aanmerking voor rijkssubsidie. Weldra werden twee kostbare faculteiten geopend: voor geneeskunde in 1951 en voor wis- en natuurkunde in 1957, beide in aanbouw op het nog relatief maagdelijke landgoed Heyendaal. De universiteit groeide steeds harder, mede door een verruiming van het beurzenstelsel. In 1950 was de inschrijving van de duizendste student reden voor een feestje; in 1965 waren er al meer dan zesduizend studenten. Meer en meer gebouwen in en rond het centrum van de stad werden door de verschillende faculteiten in gebruik genomen. Het hooglerarencorps veranderde van samenstelling: de leken overvleugelden de priesters en de eerste vrouwen maakten hun opwachting, net zoals de eerste niet-katholieken.