Zoek in de site...

Taalnormen: complexer als/dan je denkt

Datum bericht: 10 januari 2023

books_pexels-pixabay-159866

‘Groter als’ klopt niet, nemen veel mensen aan. Maar volgens sommige taaladviezen kan het wel. Taaladviseurs spreken elkaar vaak tegen, stelt taalwetenschapper Marten van der Meulen vast in zijn proefschrift over taaladviezen in de twintigste eeuw, dat hij op 16 januari 2023 verdedigt aan de Radboud Universiteit.

‘Taalregels zijn complexer dan veel mensen denken’, volgens Van der Meulen. De taalwetenschapper onderzocht hoe taaladviezen in de twintigste eeuw veranderden en hoe de voorschriften zich verhielden tot het dagelijkse taalgebruik. ‘We zien taalnormen vaak als absoluut, maar ze veranderen juist voortdurend. Er mag meer dan je denkt.’

Strenger en minder streng

Zo kun je tegenwoordig volgens veel taaladviseurs zeggen ‘een hele saaie moppentapper’ maar ook ‘een heel saaie moppentapper.’ De regels voor die constructie zijn coulanter geworden, terwijl andere juist strenger werden, zoals bij ‘groter als’ of ‘groter dan’. Van der Meulen: ‘Er is eigenlijk geen duidelijke rode draad in te ontdekken waarom het een minder streng en het ander strenger werd. En wat voor de ene taaladviseur goed is, is voor de ander fout.’

Wat de onderzoeker wel opviel is dat dat regels vaak strenger werden als ze meer leefden onder de mensen. Dat zie je nu nog. ‘We hechten veel waarde aan de naleving van de regel “groter dan”. Ik kan nog zo welbespraakt zijn, maar als ik op een gegeven moment zou zeggen “hij is groter als mij”, dan neem jij me meteen minder serieus.’

Frequenties

Van der Meulen onderzocht verder hoe vaak fouten die de taalkundigen beschreven daadwerkelijk voorkwamen. Zo bestudeerde hij uitspraken van de negentiende-eeuwse neerlandicus Matthijs Siegenbeek, de eerste hoogleraar Nederlands. Van der Meulen toetste Siegenbeeks uitspraken aan de praktijk. ‘Als hij bijvoorbeeld beweerde dat schrijvers steeds vaker het germanisme “vervolledigen” gebruikten, terwijl het volgens hem ‘volledig maken’ moest zijn, zocht ik uit of ik die fout in boeken en tijdschriften uit die tijd inderdaad kon terugvinden.’

Siegenbeek had wel gevoel voor hoe vaak een foute vorm voorkwam, volgens Van der Meulen - in tegenstelling tot veel latere adviseurs. In adviesboeken in de twintigste en eenentwintigste eeuw zag de onderzoeker namelijk dat veel adviseurs last hadden van de zogenaamde ‘frequency bias’: het fenomeen waarbij je ergens zo op let, dat het veel vaker lijkt voor te komen dan daadwerkelijk het geval is. ‘Uitspraken als “je hoort dit heel veel” blijken in de praktijk zelden waar te zijn.’

Om te bepalen of iets veel voorkomt bekeek de taalwetenschapper grote verzamelingen geschreven en gesproken teksten, en vergeleek hij hoe vaak de foute en de goede vorm daarin voorkwamen in verhouding tot elkaar.’

Werken taaladviezen?

Taaladviezen zijn nog nauwelijks onderzocht, omdat men lang dacht dat adviesboeken weinig invloed hebben op het taalgebruik, legt Van der Meulen uit. ‘Maar zelfs als taaladviezen geen effect hebben op ons gedrag, dan maken ze ons wel bewuster van taalregels. Hoe dat precies werkt kan nog verder onderzocht worden. Met dit proefschrift heb ik eigenlijk een soort menu willen samenstellen van mogelijke richtingen die het onderzoek naar taaladviezen nog kan inslaan.’

‘Er is altijd wel ophef over taal’, vervolgt hij. ‘Iedereen heeft een eigen normsysteem, dat kan verschillen van de standaardtaal. Ik zeg als taalwetenschapper natuurlijk niet dat zomaar alles mag, maar we mogen wel een wat ruimer perspectief hebben op taalkwesties: waarom zijn bij sommige constructies meerdere vormen mogelijk, zoals “ik zag dat hij gegaan was” of “ik zag dat hij was gegaan”, terwijl bij “een aantal mensen is gegaan” de variant met “zijn gegaan” niet mag? Die regels zijn soms erg willekeurig.’