Zoek in de site...

Muziek- en theatercultuur: representatie en participatie sinds 1800


Muziek en theater geven een bijzondere kleur aan de samenleving en aan persoonlijke levens. Ze verheffen mensen uit hun dagelijkse gewoonten en wereldbeelden, of omlijsten en bevestigen die juist. Muziekklanken en theatervoorstellingen kunnen mensen verbinden in gezamenlijk plezier en ontroering, maar ook verdeeldheid zaaien en oogsten.

Dit collectieve project onderzoekt de betekenissen van muziek en theater in westerse samenlevingen sinds de vroege negentiende eeuw. De kernvraag van de Nationale Wetenschapsagenda - "Wat betekent kunst voor mensen?" – benaderen wij zowel vanuit kunst als vanuit mensen. We onderzoeken hoe we verschuivingen in repertoire en opvoeringspraktijken kunnen verklaren in de context van veranderende maatschappelijke verhoudingen. En andersom: welke verschuivende betekenissen diverse publieksgroepen in de afgelopen eeuwen aan muziek en theater hebben toegekend.

Floris Meens, Verbonden door muziek. Huismuziek, emotie en sociale relaties in Nederland, 1815-1914

Om de betekenis van muziek in de negentiende-eeuwse samenleving ten volle te kunnen begrijpen is het noodzakelijk om veel meer aandacht te besteden aan emoties en sociale interactie. Dit NWO Veni-project verlegt de traditionele aandacht voor publieke concertzalen naar de private huiskamers in verschillende steden en dorpen in negentiende-eeuws Nederland, waar vrienden en bekenden in de huiselijke omgeving van families bijeenkwamen om samen muziek te maken en te beluisteren.

Floris Meens beoogt in dit project te onderzoeken hoe huisconcerten liefhebbers van verschillende sociale achtergronden verenigden en bijdroegen aan de vorming van emotionele gemeenschappen, waarin de opwelling, uitdrukking en regulering van emoties een extra dimensie toevoegde aan de vorming van smaakgroepen, groepsidentiteiten en processen van sociale in- en uitsluiting.

Thomas Delpeut, Leren luisteren. De transformatie van de concertcultuur in Nederlandse muzieksteden in de negentiende eeuw

Waarom begonnen mensen in de negentiende eeuw op een fundamenteel andere manier naar concertmuziek te luisteren: in stilte, gericht op uitvoeringskwaliteit, muzikale betekenissen en aanscherping van hun individuele smaak?

In dit NWO promotieproject bestudeert Thomas Delpeut de opkomst van deze moderne luisterpraktijk in de belangrijkste vier Nederlandse muzieksteden in de negentiende eeuw: Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam. Op basis van kwalitatief en kwantitatief onderzoek van een brede variëteit aan primaire bronnen zullen ontwikkelingen in programmeringsconventies, uitvoeringspraktijken en publiekservaringen in deze vier steden in kaart worden gebracht, vergeleken en verklaard op basis van lokale, nationale en transnationale interacties van concertorganisatoren, musici, critici en publieksgroepen. Uiteindelijk zal zo duidelijk worden hoe de moderne concertervaring in de negentiende eeuw stapsgewijs tot stand is gekomen en, uiteindelijk, wat muziek betekent in een veranderende samenleving.

Enkele kernpublicaties:

Veerle Driessen, Lachspiegels: de Toe-eigening van Buitenlandse Operettes in Nederlandse Steden (1856-1914)

In de tweede helft van de negentiende eeuw was operette in de hele westerse wereld enorm populair en Nederland was daarop geen uitzondering. Met ironie en satire verbeeldden operettes op absurde wijze thema's uit het dagelijks leven. Vooral in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam waren operettes alomtegenwoordig, ook al werden er hier vrijwel geen originele operettes geproduceerd. Dit promotieonderzoek probeert te ontrafelen hoe en waarom negentiende-eeuwse lokale en internationale actoren zich operettes toe-eigenden – met name hun tekstuele, muzikale, visuele en performatieve representaties van sociale relaties – rekening houdend met verschillende smaken en waarden, binnen verschillende Nederlandse stedelijke contexten.

Kernpublicaties:

Jan Hein Furnée, Operacultuur in Amsterdam in de vroege negentiende eeuw

In negentiende-eeuws Den Haag vormden de operavoorstellingen van het Théâtre français de belangrijkste publieke wintervermakelijkheden, waar mannen en vrouwen uit vrijwel alle sociale lagen zich verenigden in gemeenschappelijk genot en ontroering, ook al was de sociale hiërarchie in de schouwburgzaal duidelijk gemarkeerd. In Amsterdam lag de situatie anders, met verschillende schouwburgen die opera’s brachten in vier talen.

Na zijn vorige onderzoek naar de veranderende samenstelling van het Haagse operapubliek in relatie tot schouwburgaanbod, -architectuur en -beleid onderzoekt Jan Hein Furnée voor zijn nieuwe boek over vroeg-negentiende-eeuws Amsterdam de opvoerings- en receptiegeschiedenis van enkele spraakmakende opera’s, de diversificatie in het lokale operapubliek, en de sociale en emotionele interactie tussen voorstellingen en hun bezoekers.

Enkele kernpublicaties (Den Haag en Amsterdam):

Remco Ensel, ‘De Jood’ op het toneel in de twintigste eeuw

Toneel houdt de maatschappij een spiegel voor, maar de maatschappij spiegelt zich ook op het toneel. Typecasting en representaties van stereotypen zijn deel van de theatergeschiedenis maar het theater is ook de plek waar clichés over etniciteit, gender en disability aan de kaak kunnen worden gesteld. Verzet tegen theatrale praktijken als Blackface, Yellowface en andere stereotiepe belichamingen van identiteiten wijzen op de tijdgebonden gevoeligheid en bespreekbaarheid van opvoeringspraktijken.

In dit project onderzoekt Remco Ensel hoe ‘de Jood’ in twintigste-eeuws Nederland op uiteenlopende manieren op de planken werd gebracht en vooral hoe de herinnering aan de Holocaust een geheel nieuwe lading heeft gegeven aan de inzet van joodse personages. Kenmerkend is de staging van Shylock uit Shakespeares De koopman van Venetië die als de personificatie van het lot en het karakter van ‘de Jood’ deel uitmaakt van het mondiale culturele geheugen, maar die inmiddels in de afgelopen vijftig jaar op uiteenlopende en soms subversieve manieren op het toneel is neergezet.

Publicatie:

Reeds afgeronde projecten:

Petra van Langen, Muziek en religie. Katholieke musici en de confessionalisering van het Nederlandse muziekleven, 1850-1948 (Hilversum 2014)

In deze sociaal- en cultuurhistorische studie beschrijft Petra van Langen hoe in Nederland tussen 1850 en 1948 een specifiek katholiek muziekleven met eigen katholieke muziek ontstond en vorm kreeg. De hoofdrollen in deze geschiedenis zijn weggelegd voor twaalf katholieke musici, onder wie bekende namen als Jos Verheijen, Hubert Cuypers en Willem Andriessen, maar ook musici die vooral op lokaal niveau gewaardeerd werden als Henry Cooymans, Elbert Franssen en Jacques Ruijgrok. Aan de hand van verschillende casussen uit de dagelijkse praktijk van deze musici laat Van Langen zien waar de grens tussen het katholieke en het overige Nederlandse muziekleven lag, hoe deze in de loop van de tijd verschoof en in het bijzonder welke rol de katholieke musici hierin hebben gespeeld. Van Langen beperkt zich niet tot het muziekleven binnen de kerk, maar besteedt ook expliciet aandacht aan de ontwikkeling van een katholiek muziekleven buiten de kerk. (Dissertatie 2014; promotoren: prof.dr. Marit Monteiro en dr. Philomeen Lelieveldt UU)