Maar dat is helaas niet overal aan de universiteit het geval. Verre van dat, zelfs. Meer dan de helft van onze studenten ervaart psychische klachten als angst en somberheid en bijna de helft van de scholieren heeft last van stress omdat ze de druk van hun ouders en van de samenleving voelen om maximaal te presteren. Voor medewerkers van de universiteit is de situatie soms niet veel beter. Fleur Jongepier, een geweldig begaafde en inspirerende filosoof, die ik tijdens haar promotietraject heb mogen begeleiden, heeft boos en ontgoocheld de universiteit verlaten. Het lukt haar niet langer om te functioneren in een giftig klimaat, waarin het alleen maar om een smal gedefinieerd hoogst haalbare gaat en waarin te veel ‘winnaars’ wegkijken, meedoen of zelfs vooroplopen als het gaat om het neerslaan van het verweer van hen die als ‘verliezers’ dreigen te worden weggezet. Een groot verlies voor de universiteit, Fleurs vertrek.
Natuurlijk zijn er altijd vele en bijzondere oorzaken voor psychisch leed, en natuurlijk zijn er behalve regelrechte klootzakken ook toevallige samenlopen van omstandigheden, zijn er onbedoelde misverstanden, en is er domweg pech. Maar ik zie ook een patroon, een vanzelfsprekend competitief kader waarmee we allemaal, van jongs af aan, stilzwijgend vertrouwd zijn geraakt.
Het leek een goed idee, toen bijna honderd jaar geleden de Katholieke Universiteit Nijmegen opgericht werd, een emancipatoir idee. De universiteit zou de achtergestelde katholieke bevolking de kans geven om zich te verheffen, om maatschappelijk op te klimmen, om te kunnen winnen, om aanzien en status te verwerven op rechtvaardige gronden. Niet afkomst maar talent zou bepalend moeten zijn voor de maatschappelijke positie die je als mens zou kunnen bereiken.
Maar dit goede idee bleek alleen maar te kunnen werken als één zaak letterlijk overeind zou blijven staan: de maatschappelijke ladder, die vermaledijde hiërarchie van status en aanzien, van hogere en lagere posities. Het voortbestaan van die ladder, van verschil in hiërarchie, was de noodzakelijke voorwaarde voor het emancipatoire idee dat onderwijs het verschil zou kunnen maken.
En, inderdaad, tegenwoordig maakt onderwijs het verschil – op een schadelijke, vaak pijnlijke en meedogenloze manier. Terwijl het niet hoeft. Want er is niets intrinsiek competitiefs aan onderwijs. Onderwijs is geen wedstrijd. En ook geen ladder. Onderwijs is een maatschappelijk arrangement dat ontwikkeling stimuleert. Onderwijs gebeurt in de vrije educatieve ruimte waarnaar het woord ‘school’ (oud-Grieks: ‘σχόλη’) verwijst, de ruimte om te oefenen, om vaardigheden te verwerven in een context waarin er geen sprake is van het risico dat je afgerekend wordt op de gevolgen die jouw oefenen teweegbrengt. Die ruimte moet in ere hersteld worden.
Die ruimte ervaar ik binnen het TLC, en dat betekent in feite binnen heel de universiteit – tenminste binnen het netwerk dat wij aan het spinnen zijn met iedereen die onderwijs een warm hart toedraagt. Want oefenen, daar gaat het om. Vallen zonder verliezen. Vallen in het volle besef dat je de tijd en de ruimte krijgt om weer op te staan – met een helpende hand, of desnoods een schop onder de kont. Maar altijd in het platte vlak, zonder competitie, zonder hiërarchie. Het kan.