Transities tussen schoolcontexten, zoals de overgang van het voortgezet onderwijs naar de universiteit, brengen een hele nieuwe leefwereld met zich mee. Het staat in het teken van nieuwe vriendschappen, een andere band met docenten en leren omgaan met meer verantwoordelijkheid en onafhankelijkheid. “Dat proces van verandering vind ik interessant”, benoemt Petrie. “Het biedt heel veel kansen, maar ook een aantal uitdagingen.”
“Het kan voor studenten best lastig zijn om nieuwe vriendschappen te sluiten en mensen te vinden waarmee het klikt en die dezelfde waarden en normen delen. De band met docenten is vaak anders dan studenten gewend waren. Ze ervaren soms een kloof die het bijvoorbeeld lastig maakt om vragen te stellen. Daarnaast moeten ze leren omgaan met de manier van leren op de universiteit, het reguleren van de studie en een groeiende eigen verantwoordelijkheid.”
Het verloop van de transitie
Volgens transitietheorieën kun je de transitie opdelen in vier fasen, legt Petrie uit. “De voorbereidingsfase draait om de kennis, vaardigheden en verwachtingen waarmee je binnenkomt. De tweede fase, de kennismakingsfase, bestaat uit de eerste ervaringen op de universiteit. Dit is vaak turbulent, want alles is nieuw. Daarna volgt de aanpassingsfase. Daarin vind je als student steeds meer je weg. Je hebt dan je eerste tentamenweek gehad. Je weet ook of je huidige aanpak werkt of dat je iets moet veranderen om je studie te kunnen halen. De laatste fase draait om stabilisatie, waarbij je weet wat er van je verwacht wordt en welke aanpak hierbij werkt.” Niet elke student doorloopt die fasen even snel of op dezelfde manier.
De leerlijn Persoonlijke en Professionele Ontwikkeling (PPO) ziet Petrie bij uitstek als kans om reflectie op de transitie naar de universiteit nog sterker op de kaart te zetten. “Het is goed om bij PPO momenten voor studenten in te bouwen om stil te staan bij: ‘waar sta ik nu in die transitie en wat heb ik nodig om me goed te voelen op de universiteit?’.”
De instroom is divers
Studenten komen via verschillende routes de universiteit binnen. Bijvoorbeeld direct vanaf het vwo, via het hbo of vanuit het buitenland. Petrie benadrukt: “Ook onder studenten die hier binnenkomen met hun vwo-diploma is veel diversiteit. Die variatie zit niet alleen in de inhoudelijke kennis, maar ook in academische vaardigheden, zoals het kritisch lezen van teksten en het bedenken van een onderzoeksvraag.”
Daarnaast verschilt de ‘knowhow’ die studenten hebben van het reilen en zeilen op de universiteit. “Die ‘knowhow’ is vaak groter als studenten een ouder, broer of zus hebben die ook aan de universiteit heeft gestudeerd. De thuiscontext kan ook verschillen van de universiteit. Denk aan bepaald taalgebruik of het idee dat het normaal is om je mening te beargumenteren.”
Als docent is het vooral belangrijk je te realiseren dat er een heleboel ongeschreven regels en impliciete verwachtingen zijn in ons onderwijs. Wat verwacht je bijvoorbeeld van studenten in hun communicatie met jou? Hoe wil je dat ze zich gedragen tijdens een werkgroep? “Het helpt iedere student als je deze verwachtingen verheldert”, geeft Petrie aan. “Is het bijvoorbeeld oké om extra hulp te vragen? Kunnen studenten vrijuit hun mening geven?”
Het verhelderen van verwachtingen speelt ook een grote rol bij self-efficacy, het idee dat je de studie aankunt. Dit is een belangrijke factor. Uit onderzoek blijkt dat studenten die meer vertrouwen hebben in zichzelf, beter meekomen in de opleiding.
Gevoel van verbondenheid met de universiteit versterken
Het sociaal-emotionele welzijn van studenten is een belangrijke voorspeller voor hun prestaties. “We hebben onderzoek gedaan naar het gevoel van verbondenheid dat studenten ervaren in hun eerste jaar op de universiteit. Daaruit blijkt dat het heel divers is wat zij daaronder verstaan,” benoemt Petrie.
“Voor sommige studenten is het voldoende om vrienden te hebben op de opleiding. Anderen vinden dat minder belangrijk en hechten bijvoorbeeld meer waarde aan binding met hun vakgebied en toekomstige beroep. Weer anderen noemen persoonlijke ontwikkeling. Zij voelen verbondenheid wanneer de universiteit een plek is waar zij zich als persoon ontwikkelen en groeien in hun zelfstandigheid.”
Het onderwijs op de universiteit is soms grootschalig. Dit maakt het ingewikkeld om een persoonlijke band met studenten op te bouwen. Daarom pleit Petrie ervoor om kleinschaliger onderwijs, zoals werkgroepen, te benutten om het gevoel van verbondenheid bij studenten te vergroten.
“Bouw een band op met studenten! Maak ruimte zodat je de studenten tegenover je echt leert kennen, en zodat studenten elkaar ook kunnen leren kennen. Geef vertrouwen en zorg dat zij zich gezien voelen. Het zit soms in kleine dingen, zoals het kennen van namen of gesprekken voeren over hun keuze voor de studie. Tijdens een voorstelrondje kun je bijvoorbeeld ook vragen stellen als ‘waarom zit je hier?’ en ‘met welke ervaringen en ambities kom je binnen?’. Dit creëert raakvlakken tussen studenten. Als docent ben je er niet om alleen inhoud over te brengen, maar ook om dit soort rijkere ervaringen te bieden. Zeker in zo’n eerste jaar!”