Aanvulling UFO-indelingscriteria voor sportdocent

Vanaf 1 april 2003 geldt voor de Nederlandse universiteiten een nieuw systeem van Universitair Functie Ordenen (UFO). Het indelingsinstrument richt zich uitsluitend op de taken die worden verricht en gaat voor sportdocenten onvoldoende in op het belang van opleiding en ervaring. Omdat het RSC streeft naar optimale kwaliteit, heeft het MT van het RSC besloten om voor de functie sportdocent, specifieke functie(niveau)gebonden criteria vast te stellen. Een en ander conform punt 4.5 van de werkgevershandleiding bij het geautomatiseerde indelingsinstrument. Hiermee kan ook beter worden ingespeeld op de “markt” van sportdocenten.

UFO Handleiding

2.2 Bepalen functieprofiel

Door de kenmerken van een functie – de feitelijk opgedragen werkzaamheden aan een medewerker - te vergelijken met de tekst van een functieprofiel wordt vastgesteld welk profiel van toepassing is.

2.3 Bepalen functieniveau 

Het niveau van (bijna alle) functies wordt aangegeven met getallen. Om het niveau van functies te bepalen zijn bij elk functieprofiel indelingscriteria opgenomen. De indelingscriteria zijn bij elk functieprofiel opgenomen in een matrix.

3.3 Indelingscriteria en indelingsregels 

Functies kunnen inhoudelijk gelijk zijn, maar in niveau verschillen. Met behulp van een functiewaarderingssysteem worden deze verschillen in niveau bepaald. Voor het universitair systeem van functie-ordenen is gebruik gemaakt van de Hay-methode. Deze methode gebruikt kennis en kunde, probleembehandeling en reikwijdte van de verantwoordelijkheid als kenmerken waarop functies worden gewogen. In het universitair systeem van functie-ordenen zijn deze kenmerken per functie vertaald in zogenaamde indelingscriteria. Nagenoeg elke functie kent een set van indelingscriteria waarmee het niveau van de functie kan worden bepaald

4.5 Aanstellingsvoorwaarden naast indelingscriteria 

Het indelingsinstrument levert indelingscriteria voor de vaststelling van het functieniveau, op grond van de resultaten die van een bepaalde functie en van het niveau binnen de functie verwacht worden. Daarnaast kunnen universiteiten zelf bepalen of zij aanvullende aanstellingseisen willen stellen. Bijvoorbeeld dat je voor benoeming in een bepaalde functie of op een bepaald functieniveau gepromoveerd moet zijn, een bepaalde opleiding moet hebben afgerond of een bepaald aantal jaren specifieke ervaring moet hebben. Ook kunnen verblijfsduur in de vorige functie (anciënniteit) of een goede beoordeling relevant zijn. Deze aanstellingsvoorwaarden zijn niet opgenomen in het indelingsinstrument, omdat ze per universiteit en zelfs per faculteit of dienst kunnen verschillen. Aanstellingsvoorwaarden zijn echter niet bepalend voor het toe te kennen functieprofiel en functieniveau. Die worden alleen bepaald door de feitelijk opgedragen werkzaamheden.

Functie(niveau)gebonden criteria 

Op grond van de binnen UFO gestelde indelingscriteria worden sportdocenten ingedeeld in 4 niveau’s en wel sportdocent 4, met salarisschaal 7, sportdocent 3 met salarisschaal 8, sportdocent 2 met salarisschaal 9 en sportdocent 1 met salarisschaal 10. Voor de verschillende niveaus gelden de specifieke functie(niveau)gebonden criteria: 

Sportdocent 4  

Sportdocenten met een algemene basisopleiding of specifiek op een sport toegekend certificaat worden ingedeeld in sportdocent 4. Doorgroei van sportdocent 4 zonder ALO-opleiding naar sportdocent 3 is mogelijk als de sportdocent ruime ervaring heeft en een voortreffelijke staat van dienst en/of binnen het RSC organisatorische werkzaamheden verricht. Onder voortreffelijke staat van dienst wordt verstaan de hoge kwaliteit van de lessen die gegeven worden, een hoge mate van betrokkenheid bij het RSC, het nemen van initiatieven, het nakomen van afspraken e.d. 

Sportdocent 3

Sportdocenten met een ALO-opleiding of een gelijkwaardige gerichte sportopleiding en/of sportdocenten, die kerndocent (verantwoordelijk voor aansturing vakgroep) zijn en/of als trainer van een SSV trainers binnen een vereniging opleiden , worden ingedeeld in sportdocent 3 (voor doorgroei vanuit sportdocent 4: zie hierboven). Doorgroei van sportdocent 3 naar sportdocent 2 is mogelijk als de sportdocent een ALO-opleiding of gelijkwaardige gerichte sportopleiding heeft en daarnaast ruime ervaring en een voortreffelijke staat van dienst heeft en/of binnen het RSC organisatorische werkzaamheden verricht. Onder voortreffelijke staat van dienst wordt verstaan de hoge kwaliteit van de lessen die gegeven worden, een hoge mate van betrokkenheid bij het RSC, het nemen van initiatieven, het nakomen van afspraken e.d. 

Sportdocent 2

Sportdocenten met een ALO-opleiding of gelijkwaardige gerichte sportopleiding, die daarnaast binnen het RSC organisatorische werkzaamheden verrichten en/of ruime ervaring en een voortreffelijke staat van dienst hebben, kunnen worden ingedeeld in sportdocent 2. Onder voortreffelijke staat van dienst wordt verstaan de kwaliteit van de lessen die gegeven worden, een hoge mate van betrokkenheid bij het RSC, het nemen van initiatieven, het nakomen van afspraken e.d. Daarnaast kunnen ook sportdocenten met aantoonbare uitzonderlijke status als trainer binnen hun sport ingedeeld worden in sportdocent 2. 

Sportdocent 1

Sportdocenten met coördinerende en coachende taken, die bijna 50% van hun functie beslaan, kunnen worden ingedeeld in sportdocent 1, als ze tevens voldoen aan de criteria voor sportdocent 2. 

Aanloopschalen (artikel 3.7 CAO NU)

Bij het RSC wordt, conform de CAO NU, het principe van de aanloopschaal gehanteerd. Dit wil zeggen dat tot op het moment waarop iemand zijn functie volledig en goed vervult en/of het gewenste diploma heeft, de medewerker kan worden ingeschaald in de salarisschaal die één nummer lager ligt van de bij de functie behorende functieschaal. De medewerker mag maximaal 2 jaar volgens een aanloopschaal gesalarieerd worden. 

Tenslotte

Zoals in paragraaf 4.5 van de UFO-handleiding beschreven zijn de feitelijke opgedragen werkzaamheden bepalend voor het toe te kennen functieprofiel en functieniveau. Hoewel er op grond van paragraaf 4.5 aanvullende aanstellings- en/of benoemingseisen gesteld kunnen en mogen worden ten aanzien van een bepaald functieniveau, geldt het omgekeerde niet, namelijk dat het voldoen aan die eis(en) recht geeft tot een indeling in een hogere functie of functieniveau. Voor indeling in een hoger functieniveau geldt dus dat alle onder de niveaus genoemde taken moeten zijn opgedragen en dat uit een beoordeling blijkt dat de docent aan de gestelde aanstellings- of benoemingseisen voldoet en naar tevredenheid functioneert.