Prachtig, maar gruwelijk. Zo omschrijft medisch ethicus Anke Oerlemans de anatomische atlas van Eduard Pernkopf (1888-1955). Voor de gedetailleerde tekeningen van het menselijk lichaam stonden slachtoffers van het naziregime model. “Dit erfgoed roept vragen op over hoe we als wetenschapper zelf met dode lichamen omgaan.”
Tekst: Bea Ros
Een arm met spieren, aderen en pezen. Een opengeklapt middenrif zodat de organen goed zichtbaar zijn. Een mondholte waarin de aanhechting van de stembanden goed te zien is. In 791 paginagrote tekeningen is het binnenste van de mens minutieus en gedetailleerd vastgelegd. Niet voor niets gold de anatomische atlas van Eduard Pernkopf jarenlang als een huzarenstuk. Dit was prachtig en nuttig studiemateriaal voor elke medicus in spe.
Medisch ethicus Anke Oerlemans kende de tekeningen van internet, maar zag nooit de originelen. Ze bladert vol belangstelling door de zeven kloeke delen van de atlas. “Het is esthetisch heel fraai met veel diepte getekend. Ongelooflijk hoe supergedetailleerd de tekeningen zijn, je ziet alle inwendige structuren.”
Maar Oerlemans wijst ook nog op andere details: de hakenkruizen en runentekens die enkele tekenaars verwerkten in hun handtekening.
De anatomische atlas van Pernkopf
Schuldig erfgoed fungeert als waarschuwing
Zwarte bladzijde
De atlas van Pernkopf behoort inmiddels tot een van de zwarte bladzijden uit de medische wetenschapsgeschiedenis. Deze Weense hoogleraar Anatomie was een overtuigd antisemiet, sinds 1933 lid van de Oostenrijkse nazipartij en hij hield in 1938, kort na de Anschluss, als kersvers decaan van de medische faculteit in Wenen een toespraak in SA-uniform. Hij eiste dat elk personeelslid de Ariërverklaring tekende en trouw zwoer aan de Führer.
Nu zou je nog kunnen zeggen dat je man en werk gescheiden moet beoordelen. Maar in dit geval is de totstandkoming van de atlas niet los te zien van het naziregime. Dat regime zorgde namelijk voor een gestage aanvoer van ‘studieobjecten’: de lijken van geëxecuteerde gevangenen, veelal politiek tegenstanders van de nazi’s en – alvorens deze massaal in concentratiekampen vermoord werden - joden, Roma en andere mensen die de raszuiverheid bedreigden. Pernkopf deed de obductie op de lichamen, om de weefsels, spieren et cetera bloot te leggen en vier tekenaars legden die vast. Behalve de tekeningen bestaat de atlas uit nauwkeurige beschrijvingen van Pernkopf over bouw en werking van elk lichaamsonderdeel. “Je kunt niet naar deze atlas kijken zonder ook de slachtoffers te zien”, aldus Oerlemans. “Ik moet denken aan wat de dichter Armando ‘schuldig landschap’ noemde. Deze atlas is schuldig erfgoed: je kunt het gruwelijke lot van de mensen die op Pernkopfs snijtafel zijn beland, niet negeren.”
Ook Oerlemans, opgeleid als biomedisch wetenschapper, stond als student ooit in de colleges anatomie in dode lichamen te snijden. “Maar daarvan wist je: dit zijn mensen die hun lichaam zelf ter beschikking hebben gesteld aan de wetenschap. We leerden om daar met respect en zorgvuldig mee om te gaan. De medische faculteit heeft ook een herdenkingsplek, als dankbetuiging aan mensen die dat offer voor de wetenschap brengen en om de nabestaanden een plek te geven om te bezoeken.”
Experimenten
Van vrijwilligheid was bij de modellen voor Pernkopfs atlas overduidelijk geen sprake. Regels daarvoor kwamen er pas na én door de Tweede Wereldoorlog. “De nazi’s hebben op grote schaal gruwelijk geëxperimenteerd met mensen in concentratiekampen. De meeste medici die daarbij betrokken waren, zijn veroordeeld tijdens de Neurenbergprocessen. Toen kwam het bewustzijn: dit mag niet nogmaals gebeuren, we hebben wetgeving nodig om kwetsbare mensen te beschermen.”
In Nederland is dat bijvoorbeeld de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO). Oerlemans beoordeelt als lid van de medisch-ethische toetsingscommissie of wetenschappers zich daaraan houden. “Autonomie en vrijwilligheid zijn centrale waarden bij die toetsing. Mensen moeten volledig geïnformeerd worden over wat een onderzoek inhoudt, zodat ze goed kunnen afwegen of ze eraan mee willen doen.”
Ook voor de omgang met dode lichamen gelden strenge regels. “In Nederland geldt nu: ook al ben je dood en lijd je niet meer, dan nog hoort het bij het idee van menselijke waardigheid om dode lichamen met respect te behandelen. Je mag niet zomaar alles met een lichaam of afgenomen monsters en weefsels doen.”
Opgeprikt
Na de oorlog zat Pernkopf weliswaar anderhalf jaar in een Amerikaans gevangenkamp, maar tot een veroordeling kwam het niet. In 1949 hervatte hij zijn magnum opus en na zijn dood in 1955 rondden leerlingen van hem de klus af. In het voorwoord van het postuum verschenen laatste deel (1960) wordt de leermeester geprezen dat hij ‘in widrigen Umstände mit unvermǘtlichen Fleiss gearbeitet hat’.
Met geen woord wordt gerept over wie de modellen voor de atlas waren en hoe ze in handen kwamen van de onderzoekers. Oerlemans bladert weer door de atlas en blijft hangen bij een tekening van openliggende keel en neus, met de bovenkant van het gezicht intact. “Je had dit ook kunnen weergeven zonder die gezichten erbij. Ik vind het een wonderlijke keuze, en ook akelig als je de geschiedenis kent, dat de mensen hierdoor bijna herkenbaar zijn, met een gezichtsuitdrukking. Zo word je er nog duidelijker mee geconfronteerd dat dit mensen zijn die daar op Pernkopfs snijtafel lagen.”
Ze wijst op lichaamsdelen die met een speld vastgeprikt zijn om te voorkomen dat ze terug klappen over de inwendige delen. “Dat die spelden ook getekend zijn… dat roept de associatie met opgeprikte vlinders op. Wat voor gevoel zouden de tekenaars hierbij gehad hebben? Waren de dode lichamen louter studieobjecten of toch nog mensen?”
Zuivere wetenschap?
Wat moeten we met deze atlas, met dit schuldig erfgoed? “Je kunt redeneren: als je deze atlas gebruikt, maak je jezelf medeplichtig, zij het voor een klein beetje, aan een verwerpelijk regime. Dus niet meer gebruiken, ook al is de atlas nog zo nuttig en kun je er levens mee redden. Maar je kunt ook redeneren: als we er nu iets goeds mee doen, eer je de mensen die al dat leed en die afschuwelijkheden hebben moeten ondergaan. En alle standpunten daartussenin.”
Anno nu is deze vraag comfortabeler te beantwoorden. Lange tijd werd Pernkopfs atlas, ondanks geruchten over de totstandkoming ervan, geroemd en geprezen als nuttig leerboek en nog tot in de jaren negentig gebruikt in anatomieonderwijs. Inmiddels zijn er betere alternatieven beschikbaar om het vak te leren.
Toch ziet Oerlemans nog wel een educatieve rol voor de atlas weggelegd: “Het is een heel goed object om met studenten en dokters het gesprek te voeren over hoe we tot kennis komen. Omdat we in de wetenschap, en de medische in het bijzonder, kennis en data gebruiken die voortkomen uit uitbuiting, uit experimenten waar we nu niet meer achter staan. Als je dat allemaal wegwerkt en het er nooit meer over hebt, doe je alsof wetenschap zuiver en objectief is en of culturele of abjecte overtuigingen nooit invloed hebben op wetenschapsbeoefening. Dat lijkt me fout. Het is juist heel erg nuttig om je te realiseren dat dit vroeger gebeurde. Het maakt je bescheiden en nederig en dwingt je na te denken over hoe we nu onderzoek doen. Doen we nu misschien ook dingen waarvan men later zegt: hoe heeft dat ooit kunnen gebeuren? In die zin is deze atlas een waardevol en leerzaam object.”
Foetussen op sterk water
Oerlemans trekt de lijn van haar redenering graag door naar ander medisch erfgoed, zoals de collectie van de foetussen op sterk water die in het Museum voor Anatomie en Pathologie van het Radboudumc staan uitgestald. Het verhaal hierbij is vele malen minder heftig dan dat van de atlas, maar ook deze collectie kwam tot stand op een manier waar we nu niet meer achter staan. Dat heeft alles te maken met een veranderde omgang met doodgeboren (bijna voldragen) foetussen. “Veertig jaar geleden kregen ouders te horen: kijk er maar niet naar, dat is beter voor de verwerking. Ze wisten toen ook niet wat er met het lichaampje van hun kind gebeurde. Dat kunnen we ons nu niet meer voorstellen. Tegenwoordig zijn er allerlei rituelen, waarbij de artsen voetafdrukjes maken voor de ouders en haartjes afknippen om te bewaren.”
De collectie is uniek, omdat ze foetussen met aangeboren afwijkingen toont die nu, vanwege alle prenatale diagnostiek, niet meer geboren worden en dus niet op een andere manier waar te nemen zijn. Maar de keerzijde is dat van de meeste foetussen onduidelijk is wie de ouders zijn en of die wel weten dat hun doodgeborene in een museum tentoongesteld wordt. Als bestuurslid van de steunstichting van het museum was Oerlemans vanaf de zijlijn betrokken bij de discussie over wat te doen met de collectie. “Kunnen we het beste de foetussen cremeren of begraven op een speciale plek? Of is de mooiste manier om recht te doen aan het grote leed van ouders en een foetus die niet heeft kunnen leven, om er iets goeds uit voort te laten komen?” Uiteindelijk besloot het museum tot het laatste en de collectie te behouden en te blijven tentoonstellen, met hieraan gekoppeld onderzoek naar de collectie en de beleving en mening van bezoekers. “Die bezoekers krijgen informatie over de morele vragen en een uitnodiging om daar zelf over na te denken: wat vind je ervan en wat roept het bij je op? Dat vind ik een goede keuze.”
Deze casus is van een andere orde dan de atlas van Pernkopf. “Maar in beide gevallen draait het om vragen als: Wat betekent een dood lichaam? Wie heeft daar iets over te zeggen?”, zegt Oerlemans. “Over dat soort vragen kunnen we niet genoeg blijven nadenken.”
Eduard Pernkopf, Topografische Aanatomie des Menschen. 7 delen. Berlin/Wien, Urban & Schwarzenberg, 1937-1960.
Deze atlas is sinds eind jaren vijftig in het bezit van de bibliotheek van de medische faculteit en wordt binnenkort overgedragen aan de UB.
Contactinformatie
- Organisatieonderdeel
- Radboud Erfgoed
- Thema
- Ethiek, Geschiedenis, Zorg & Gezondheid