Het is bijna niet voor te stellen dat hier landelijk geen formele afspraken over waren, maar toch is het zo. Nathalie Hoekstra, gedragswetenschapper aan de Radboud Universiteit, onderzoekt wat basisschoolleerkrachten kunnen doen aan een veiligere klas. Ze zegt: ‘Kinderen zijn niet alleen maar een spons waar je zoveel mogelijk kennis in moet stoppen, het zijn ook mensen in wording die gevoelens hebben’. Hoekstra’s onderzoek richt zich in het bijzonder op de klasindeling en is onderdeel van het project Veilig Op School (VOS), waar tachtig basisscholen aan hebben meegedaan.
‘Kinderen zijn niet alleen maar een spons waar je zoveel mogelijk kennis in moet stoppen, het zijn ook mensen in wording die gevoelens hebben’
De leerkracht als mede-opvoeder
Hoekstra is gefascineerd door leerkrachten. ’Dertig kinderen kijken je allemaal aan, en door wat je doet, zegt en hoe je handelt heb je een enorm effect op hun leven’. Ze vervolgt: ‘de leerkracht wordt steeds meer gezien als een mede-opvoeder in plaats van iemand die alleen maar kennis overbrengt. Als een kind zich niet prettig voelt omdat die gepest wordt kun je tafels gaan stampen wat je wilt, maar dan gaat het ‘m gewoon niet worden’. Hoekstra laat met haar onderzoek zien dat de klasindeling leerkrachten praktische handvatten geeft om met een veiligere klasbeleving aan de slag te gaan.
Bewustwording van de invloed van klasindelingen
Hoekstra geeft aan dat leerkrachten tot nu toe vooral op hun gevoel omgaan met de klasindeling. ‘Daarmee is niet meteen gezegd of de leerkrachten ook de goede keuzes maken’, zegt Hoekstra.
'Als we oplossingen van leerkrachten wetenschappelijk kunnen onderbouwen, is het mogelijk om impact te maken op een veilig schoolbeleid'
Ze wil daarom dingen die leerkrachten als logisch en vanzelfsprekend ervaren onder de loep nemen. Als we oplossingen van leerkrachten wetenschappelijk kunnen onderbouwen, is het mogelijk om impact te maken op een veilig schoolbeleid.’ Eerder onderzoek van de onderzoekers van project VOS liet bijvoorbeeld zien dat kinderen elkaar aardiger gaan vinden zodra ze dichter bij elkaar zitten. Maar ook: kinderen worden sneller populair gevonden door klasgenoten zodra ze in het midden van de klas zitten.’ Ze vervolgt: ‘dat klinkt natuurlijk vrij logisch; in het midden ben je veel zichtbaarder. Het is echter ook fascinerend, omdat populariteit een blinde vlek voor leerkrachten kan zijn. Een leerkracht is op het vlak van sociale veiligheid misschien minder bezig met een populair kind, maar dat kind kan net zo goed gepest worden. Deze inzichten helpen ons verder!’.
Pester en slachtoffer dichter bij elkaar, of verder van elkaar af?
‘Al is het bekend dat kinderen elkaar aardiger vinden zodra ze dichter bij elkaar zitten, hebben we in dit onderzoek juist gekeken naar het effect van het scheiden van pester en slachtoffer’, zegt Hoekstra. Het slachtoffer wordt dan naast een beste vriend geplaatst, ver weg van de pester. De verwachting was dat de beste vriend helpt om het pesten te stoppen of het voor diegene opneemt. Daarnaast zit het slachtoffer verder uit het zicht van de pester waardoor het gepeste kind zich ook minder een slachtoffer voelt. ‘Dit is een oplossing waar leerkrachten vaak voor kiezen, maar waar eigenlijk nog geen wetenschappelijk onderzoek naar was gedaan’, zegt Hoekstra.
Hoekstra heeft er in haar onderzoek niet voor gekozen om de pester en het slachtoffer naast elkaar te zetten. Ze geeft aan: ‘Daar hebben we meer kennis van de pester en het slachtoffer voor nodig en daar zouden we echt duidelijke afspraken met de leerkracht en de ouders over moeten maken. Dat is bij een onderzoek waar tachtig basisschoolklassen aan meedoen niet haalbaar en als onderzoeker wil ik niet voor onveilige situaties zorgen.’
Hoe doe je onderzoek in een basisschoolklas?
‘Als je onderzoek in basisschoolklassen doet moet je extra waakzaam zijn dat je de sociale dynamieken niet verstoort’, zegt Hoekstra. ‘Ik wil niet met dit onderzoek de relatie tussen slachtoffers en pesters nog erger maken’. Hoekstra en collega’s hebben in elke deelnemende klas twee keer vragenlijsten afgenomen: aan het begin van het onderzoek en acht a á tien weken later nog een keer. In deze vragenlijsten staan vragen als: ‘Hoe voel jij je in de klas?’ ‘Hoe gaat het met je?’ ‘Hoe betrokken ben jij bij de les’ ‘Word je gepest?’ ‘Zo ja, door wie word je dan gepest?’, maar ook: ‘Wie is je beste vriend?’. ‘Zo wisten we precies welke paren van pesters en slachtoffers er waren en wie beste vrienden waren.
‘Als je onderzoek in basisschoolklassen doet moet je extra waakzaam zijn dat je de sociale dynamieken niet verstoort’
Op basis daarvan hebben we klasindelingen gemaakt. We kozen in sommige klassen voor een vorm waarbij het slachtoffer direct naast de beste vriend zat en ver van de pester(s); in andere klassen kozen we voor een willekeurige klasindeling, waarbij we er wel voor zorgden dat het slachtoffer niet te dicht bij de pester zat.
Een lastige puzzel
‘In de praktijk heeft een slachtoffer vaak meerdere pesters, en sommige pesters kunnen ook weer vrienden hebben die de beste vriend van het slachtoffer zijn’. Daarbij kan een slachtoffer ook weer iemand anders pesten. Dit maakt de indeling van de klas een behoorlijke puzzel en een bijna onmogelijke taak voor leerkrachten. Maar dat is dus precies waarom we hier onderzoek naar doen!’, concludeert Hoekstra.
Resultaten
Wat blijkt? ‘Slachtoffers en pesters van elkaar scheiden werkt helemaal niet zo goed als we dachten’. Die kennis is enorm relevant voor leraren; ze zullen dus ook andere anti-pest methoden toe moeten passen', zegt Hoekstra. Ze gaat verder: ‘misschien moeten we toch gaan kijken naar manieren waarop slachtoffer en pester op een verantwoorde manier, onder begeleiding, dichter bij elkaar kunnen worden gebracht in de klasindeling’.
Wat heeft het onderzoek nog meer opgeleverd?
We hebben bij tachtig basisschoolklassen in kaart gebracht hoe complex de sociale relaties in de klas zijn. Leerkrachten weten nu precies wie er pesten, wie de slachtoffers zijn en hoe het met deze kinderen gaat in de klas.
‘Pesten is echt nog steeds een enorm probleem’
Hier waren de leerkrachten niet altijd van op de hoogte; tijdens interviews met de leerkrachten werd wel eens gezegd dat er in diens klas niet gepest werd, terwijl later uit het resultatenrapport bleek dat dit wel gebeurde. Dit laat ook zien dat pesten vaak buiten het zicht van de leerkracht wordt gedaan.’ Hoekstra concludeert: ‘pesten is echt nog steeds een enorm probleem’.
De klasindeling staat nooit vast
Hoekstra hoopt dat leerkrachten nog actiever de klasindeling gaan zien als een middel om de doelen voor de klas te bereiken. Heeft de klas behoefte aan verbinding, dan kun je kinderen die elkaar nog niet zo goed kennen dichter bij elkaar zitten. Het kan ook zijn dat het wel goed zit met de verbinding, maar dat de klas op resultaten moet focussen. Dan kan de leraar het lokaal tijdelijk verdelen in rijen, met het gezicht naar het bord. Een klasindeling staat dus nooit vast, maar beweegt mee met de behoeften van de kinderen en de klas op dat moment. In het bestrijden van pestgedrag is het een onmisbaar hulpmiddel.