Hora est
Het meest gebruikt de pedel de staf bij promoties, zo’n vierhonderd per jaar tegenwoordig. Aan het eind komt de pedel binnen, klingelt met de staf en spreekt de verlossende woorden ‘hora est’.
Het is hun beroepseer te na om een zwetende promovendus eerder tegemoet te snellen. ‘Dat mag absoluut niet.’ Beide pedellen willen ook niet dat (plaatsvervangende) rectoren met de tijd gaan sjoemelen.
Nico: ‘Iemand had er een handje van, ik noem geen namen, om een minuut of vier eerder op de noodbel onder de tafel in de corona te drukken.’
Boudewijn: ‘Ik heb ook wel eens gehad dat een hoogleraar mij seinde dat ik terug moest. Maar ik ben gewoon doorgegaan. Ik zei: hora est is hora est, daar gaan we niet aan tornen.’
Ze houden dus zelf de tijd bij en als het uur voorbij is, lopen ze de zaal in. Hooguit laten ze iemand een zin afmaken, maar daarna klinkt ferm hun hora est. ‘Ik zeg altijd: onze tijd is de echte tijd.’
Boudewijn: ‘Precies!’
Nico: ‘Ze moeten niet gaan zeuren over je kwam een minuut te vroeg of te laat. Het is tijd als wij zeggen dat het tijd is.’
Boudewijn: ‘Daarom hangt er ook geen klok in de zaal. Dat is not done.’
Brandkast
Toen Boudewijn net pedel was, stond de staf altijd, gerold in een groene doek, in de togakamer. Totdat een student tijdens een bezetting van de aula hem mee naar huis heeft genomen. ‘Fotograaf Jan van Teeffelen had gezien wie dat had gedaan’, vertelt Boudewijn. ‘Toen we aangifte van diefstal wilden doen, zei hij: wacht maar, ik haal hem terug. Sindsdien hebben we hem in de brandkast opgeborgen.’ Speciaal daarvoor zijn er in de ijzeren planken ronde uitsparingen gezaagd, zodat de staf erin paste. Voortaan liggen de ‘kroonjuwelen’ in deze brandkast.
Nico: ‘Dat is mijn grootste angst: als de keten of staf maar niet gestolen wordt.’
Boudewijn: ‘Dat zou een grote ramp zijn.’
Nico: ‘Ik wil het gewoon niet meemaken.’
Boudewijn: ‘Toen ik in functie was, heb ik nooit over mijn werk gedroomd. Na mijn pensioen een paar keer wel, dat ik te laat binnenkwam of de staf kwijt was.’
Nico: ‘Ik lig er allang niet meer wakker van, maar de staf heeft wel continu mijn aandacht. Ik kan er niet tegen als ik hem weleens ergens onbeheerd zie staan. Eén keer ben ik op pad geweest met de rector naar een landelijke rectorenbijeenkomst en moest ik de staf, omdat het zo laat was ’s avonds, mee naar huis nemen. Dat vond ik helemaal niets. Hij hoort veilig in de brandkast te staan.’