Ploeg onderzocht hoe nieuwe mediapraktijken en veranderingen in het medialandschap na de Tweede Wereldoorlog invloed hebben gehad op ideeën over democratie en politieke vertegenwoordiging. ‘Wat democratie betekent, staat niet per se vast. Dit verandert met de manier waarop we erover praten, schrijven en uitzenden,’ legt Ploeg uit. ‘Het is de uitkomst van een constante onderhandeling tussen politici, burgers en mediamakers.’
De burger opvoeden
Kort na de oorlog, toen televisie nog in de kinderschoenen stond, zagen omroepen het voornamelijk als hun taak om de burger politiek op te voeden. Ploeg: ‘Politieke programma’s gingen vooral over hoe het systeem werkte, met de omroep als leraar. Ruimte voor discussie was er eigenlijk niet. Als er al een minister een interview gaf, dan werd dat vooral als een gunst gepresenteerd: de politicus die bereid was om kortstondig enkele journalisten langs te laten komen in Den Haag, in plaats van lijsttrekkers die zoals nu dagelijks tv-studio's afreizen.’
Dat veranderde in de jaren zestig en zeventig. Onder druk van maatschappelijke veranderingen en nieuwe omroepen zoals de TROS, begonnen omroepen steeds meer te experimenteren met nieuwe programma’s en programma-elementen. Terwijl Nederland ontzuilde, moesten mediamakers zich onderscheiden met programma’s die de aandacht van de kijker trokken. Een element dat al gauw bleek aan te slaan? Gesprekken met en vragen van gewone burgers. Ploeg: ‘Dat de burger steeds meer in beeld kwam, vloeide ook voort uit hoe mediamakers dachten over de democratie. Burgerparticipatie in de politiek en responsiviteit van politici moesten volgens hen centraal staan.’