Door Chris Dols
Niet alle erfgoed van de Radboud Universiteit ligt verborgen in depots en magazijnen. Veel schatten zijn uiteraard te vinden in de Universiteitsbibliotheek, het Universiteitsarchief en het Katholiek Documentatie Centrum, maar er valt ook in de publieke ruimte het nodige te bewonderen. Een recente mini-documentaire over het standbeeld van Thomas van Aquino, pal naast de aula, laat dat mooi zien. Wie verder om zich heen kijkt, ziet ook in de gangen van universiteitsgebouwen en op de werkkamers van medewerkers beelden, schilderijen en andere vormen van kunst en cultuur die te maken hebben met de geschiedenis van de universiteit. Soms heeft dit erfgoed zelf al weer een hele geschiedenis achter de rug, en daarbij telkens een andere betekenis gekregen. Een sprekend voorbeeld daarvan is een portret van Gerard Brom.
Sprekende portretten
Op de universiteit zijn er heel wat portretten: de staatsieportretten van de rectores magnifici in de aula, hooglerarenportretten in conferentiezalen, op gangen en in werkkamers. Eigentijdser en daardoor gedifferentieerder met het oog op sekse en academische rang en stand, zijn de groepsfoto’s van divisies, afdelingen en onderzoeksgroepen op het internet: ze geven de wetenschap letterlijk smoel en herinneren ons er telkens weer aan dat kennisproductie mensenwerk is en blijft. Bovendien vormen ze afspiegelingen van de Radboud-gemeenschap. Vanzelfsprekend verhouden leden van deze gemeenschap zich tot elkaar in de praktijk van alledag, in werkcolleges of experimenten of vergaderingen in het hier en nu. Maar ook vindt er een uitwisseling plaats tussen heden en verleden. Bij die uitwisseling is niets menselijks onderzoekers en docenten vreemd en laten zij zich nu eens inspireren en dan weer afschrikken door bepaalde voorgangers. In dat opzicht is het op de universiteit niet anders dan in de samenleving in het groot. Zoals cultuurhistoricus Willem Frijhoff heeft betoogd in zijn Amsterdamse oratie van 1998, vindt niemand helemaal alleen zijn eigen leven uit en kunnen helden en antihelden hierbij een exemplarische rol spelen. In onze casus, een portret van Gerard Brom, is relevant wat Frijhoff observeerde over het icoon en de idool. Het icoon reikt ons historische of historisch denkbare voorbeelden aan in een uitgezuiverde vorm. Bij de idool gaat primair om forse vertekening en soms zelfs idealisering. Verwijzend naar zijn Franse leermeester Alphonse Dupront, betoogde Frijhoff op het einde van zijn rede dat de historicus c.q. de wetenschapper zou moeten oppassen voor heiligen en idolen, en haar of zijn heil beter kan zoeken in meesterlijke iconen. Het zijn voorbeeldfiguren die blijvend aansporen zich te hoeden ‘voor luiheid in de methode, voor de slijtage van taal en stijl, en voor de verlokkingen van de academische ijdelheid die maar al te vaak angst voor het ambacht maskeren’. Iedereen kan in dat opzicht een eigen Gerard Brom hebben. Maar eerst, op hoofdlijnen: wat weten we over het portret en wie was hij?
Brom verbeeld
Informatie van de Rijksdienst voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) – tegenwoordig heet deze instelling het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis – geeft ons gelijk de nodige aanknopingspunten. Volgens het RKD gaat het om een portret (inv. nr. 900500) van een ‘katholiek propagandist’ die tevens hoogleraar kunstgeschiedenis is geweest aan de Rooms Katholieke Universiteit te Nijmegen. Getrouwd was hij met Willemien Jacoba Struick. Het opschrift op de oorspronkelijke lijst luidt: “prof. dr. Gerard Brom, geschilderd door zijn 18-jarige leerlinge Nan Houbolt. 1940”. Deze leerlinge schilderde haar leermeester met zijn hoofd neerwaarts, lezend in een deels zichtbaar boek, in een donkergrijs kostuum en met grijsblond haar, bril en olijfgroen fond. Volgens de RKD-informatie is het portret in 1959 geschonken aan de senaat van de Nijmeegse universiteit. Uit de literatuur komt Gerard Bartel Brom (1882-1959) inderdaad naar voren als vooraanstaand katholiek emancipator, voorvechter van de drankbestrijding in het bijzonder, en prominent cultuurhistoricus. In 1907 promoveerde hij cum laude aan de Universiteit Utrecht in de Neerlandistiek op het proefschrift Vondels bekering, om vervolgens als leraar te werken aan enkele gymnasia. In 1923, het jaar van de stichting van de Nijmeegse universiteit, waaraan hij zelf actief had bijgedragen, werd hij in de Waalstad benoemd tot buitengewoon hoogleraar. Het liefste zou hij de leerstoel kerkgeschiedenis aan de theologische faculteit hebben bekleed. Maar de benoeming van een leek op deze sleutelpost was in die tijd ondenkbaar en dus ging dat professoraat aan zijn neus voorbij. Mede daardoor viel Brom de leeropdracht kunstgeschiedenis en schoonheidsleer ten deel, die in 1945 veranderde in Nederlandse en algemene letterkunde. In 1926 was hij gewoon hoogleraar geworden. Dankzij zijn boek Dies Natalis: Stichting van de Katholieke Universiteit (1955) geldt Brom als de eerste Nijmeegse universiteitshistoricus avant la lettre. Biograaf Paul Luykx typeert de man als bijzonder productief – zijn publicatielijst telde niet minder dan 538 titels – en ook ietwat hoekig en enigermate bezeten: “Zoals Gerard Brom zijn portretten graag opbouwde uit de contrasten van licht en donker, zo stak hij zelf ook in het vlees: het ene moment beantwoordde hij aan het beeld van de droogstoppelige geheelonthouder en geleerde en van de fanatieke geloofsijveraar bovendien, dan weer kon hij de snaakse kwajongen uithangen die er een haast kinderlijk plezier in schiep zijn omgeving te plagen met zijn streken”. Bekend is dat het door Houbolt vervaardigde portret in de togakamer van de Aula heeft gehangen. In de grote zaal heeft het nooit een plek kunnen krijgen, omdat Brom geen rector is geweest. Omstreeks 2000 is het in de kunstopslag beland. Ook het veel beroemdere en kunsthistorisch belangrijkere doek met de beeltenis van Brom, gemaakt door Jan Toorop, vindt zich overigens op de campus. Het hangt in de Aula.