In 2017 verscheen het elfde en laatste deel in een boekenreeks over de Nederlandse beeldende kunstkritiek. Van Beuningen, zelf ook ervaren als kunstcriticus, zag dat slechts 20% van het totaalaantal genoemde kunstcritici vrouw is, maar vond in diezelfde boekenreeks geen verklaring voor deze scheve verhouding. Vreemd, aangezien de meerderheid van de kunstcritici vandaag de dag vrouw is. Ze ging zelf op zoek naar antwoorden: aan de hand van vijf hypotheses onderzocht Van Beuningen de rol van vrouwen in de Nederlandse beeldende kunstkritiek.
Van Beuningen deed eerst uitgebreid literatuuronderzoek om een beeld te schetsen van de wereld waarin vrouwelijke kunstcritici sinds de opkomst van het genre, omstreeks 1800, opereerden. ‘In de negentiende eeuw én een deel van de twintigste eeuw was de bewegingsvrijheid voor vrouwen beperkt. Tot 1957 werden vrouwen bij wet handelingsonbekwaam op het moment dat ze een man trouwden.’ De kentering kwam in de jaren zestig. ‘Het aantal studenten groeide flink, ook bij opleidingen als kunstgeschiedenis. En het aantal vrouwen in de kunstkritiek groeide mee.’
Hoewel het aantal vrouwen is gegroeid, blijft hun positie achter. ‘Het is een onzekere sector met weinig banengarantie. Daarbinnen verdienen vrouwen nog altijd minder en de status van het vak is afgenomen. De doorstroom is groot.’
Crisis van de beeldende kunstkritiek
Daarnaast bestudeerde Van Beuningen de wijze waarop vrouwen in de geschiedschrijving over beeldende kunstkritiek worden geportretteerd. ‘In tegenstelling tot mannen, die vaak als individu worden beschreven, noemen de geschiedschrijvers vrouwen voornamelijk als onderdeel van een groep.’ Daarbij zijn de historische overzichten onvolledig: vrouwentijdschriften, alsmede de vrouwelijke kunstcritici die voor die tijdschriften schreven, zijn niet opgenomen in de ‘canon’ van de kunstkritiek.
Met de toestroom van het aantal vrouwen, groeide ook de kritiek op het vakgebied. Van Beuningen wijst op de wet van Sullerot die luidt dat de status van een vak daalt zodra het percentage vrouwen stijgt. ‘Dat zie je ook gebeuren in de kunstkritiek. Verder ontstaan er nieuwe uitsluitingsmechanismen. Toen meer mensen dankzij de Mammoetwet voortgezet onderwijs genoten, werd een universitaire graad, liefst in de kunstgeschiedenis, plots een vereiste voor een positie in de beeldende kunstkritiek.’
Dat er nieuwe uitsluitingsmechanismen ontstaan, blijkt ook uit de verdeling van de groep vrouwelijke kunstcritici. ‘Uit een enquête onder kunstcritici bleek 100% procent hoogopgeleid. 75% heeft hoogopgeleide ouders, terwijl slechts 41% van Nederland hoogopgeleid is. Daarnaast zijn het voornamelijk witte vrouwen uit de Randstad die in de beeldende kunstkritiek werken.’
Ongelijke verdeling
Van Beuningen ziet dat de diversiteit groter is op online platformen, zoals De Kunstmeisjes. Bovendien is het universitair onderwijs veel toegankelijker geworden, waardoor in potentie veel meer mensen in de kunstkritiek kunnen gaan werken. Toch is Van Beuningen niet heel enthousiast. ‘Op nieuwe online platformen zijn de financiële mogelijkheden beperkt en ik kan me voorstellen dat er weer nieuwe uitsluitingsmechanismen ontstaan. In de kunstkritiek zijn weinig plekken te vergeven, dus mensen zullen aan hun posities blijven vasthouden. Die posities zijn op ongelijke wijze verdeeld en met dit proefschrift hoop ik mensen daar meer bewust van te maken.’
Meer weten? Neem contact op met
- Loes van Beuningen, loes.vanbeuningen [at] ru.nl (loes[dot]vanbeuningen[at]ru[dot]nl)
- Persvoorlichting & wetenschapscommunicatie Radboud Universiteit, media [at] ru.nl (media[at]ru[dot]nl), 024 361 6000