Boek In roovershanden
Boek In roovershanden

Oude kinderboeken als spiegel van ons vijanddenken

Oude kinderboeken geven een onverbiddelijk inkijkje in hoe wij de ander zien. Antropoloog Jean Kommers onderzocht de wereldbeelden in missieboekjes en ‘zigeunerverhalen’ voor kinderen. “De reductie van de ander is typerend voor deze boekjes, maar vertelt evengoed iets over de hedendaagse beeldvorming van de ander.” 

Tekst: Bea Ros
‘De witte man spreekt de waarheid van den goeden God, maar de zwarte toovenaars haten hem.’ Aldus onderwijst de verteller-missionaris het ‘kroeskopje’ Atoemba in het kinderboek Onder de slaven (1921; deel 2 uit de serie ‘Missiebloemen’). De beoogde lezertjes zijn natuurlijk de Nederlandse kinderen, die zo leren over de goede werken van missionarissen in het verre, donkere Afrika. 
“Als je zo’n boek met de ogen van nu leest, is het lachwekkend. Dan denk je: wegwezen met die rommel”, zegt Jean Kommers. Maar als onderzoeksobject zijn missieboekjes, een populair genre binnen de vooroorlogse katholieke jeugdliteratuur, juist zeer interessant. “Ze bieden een geschiedenis van beeldvorming van de ander. Daarom is het belangrijk cultureel erfgoed.” 
 

Binnenwerk missieverhaal: De missionaris met zijn 'kroeskopje' Atoemba

Verhaalmotief


Beeldvorming heeft Kommers altijd geïntrigeerd. Begin jaren zestig bezocht hij als scholier de tentoonstelling Naar wijder horizon in het Museum voor Volkenkunde in Leiden, over hoe Nederland kijkt naar de vreemde buitenwereld. Het legde de kiem voor zijn keuze voor een studie antropologie in Nijmegen. “Pas later zag ik hoe in de tentoonstellingscatalogus alles vanuit onze tijd en onze westerse blik werd bekeken. Ik heb mijn studenten juist altijd geleerd om te proberen door de ogen van de ander te kijken. Of je op zijn minst bewust te worden van je eigen beelden van die ander.”   


Oude kinderboeken zijn een goede bron om maatschappelijke beeldvorming te onderzoeken, omdat ze zo onverbloemd zijn over wat goed en wat kwaad is. In missieboekjes, een populair genre in de vooroorlogse katholieke jeugdliteratuur, valt de witte man bijvoorbeeld vrijwel altijd in de eerste categorie. Bij zwarte mensen zijn er meer schakeringen. Kinderen als Atoemba kunnen er immers niets aan doen dat ze niet in God geloven. Voor hen is er, dankzij de missionarissen, hoop. De inheemse genezers, steevast aangeduid als tovenaars, zijn slecht, maar nog slechter zijn de slavenhandelaren. Dat de witte man ooit zelf goed verdiende aan de slavenhandel, komt in de missieboekjes niet aan bod. Wel verhalen ze over de moslims die in Oost-Afrika ‘negerdorpen’ overvallen en de bewoners tot slaaf maken. “De missionarissen hadden zich tot doel gesteld dat tegen te gaan door slaven vrij te kopen”, vertelt Kommers. “Dat verhaalmotief komt heel veel voor in missieboeken. Het is een indicatie van de spanning tussen islam en christendom die ook toen al groot was. De islam drong steeds verder naar West-Afrika en bood weerstand tegen de expansiedrift van missionarissen.” 


Door te lezen met ogen van toen ontdek je meer, stelt Kommers. “De ander in de missieboekjes is niet alleen de ‘heidense wilde’, maar ook de moslim.” Ze zijn dus gelaagder dan bij eerste lezing lijkt. De literaire vorm ondersteunt bovendien de boodschap. “De missieboeken zijn geschreven door de missionarissen zelf en zij hanteerden bewust een eenvoudige stijl: we vertellen uit eerste hand en zonder omhaal hoe het hier is. Dat versterkt de geloofwaardigheid. Dat geldt ook voor het telkens aanroepen van God, dat ondersteunde de betrouwbaarheid en validiteit van de verhalen.”    

Boek In roovershanden

Woudbewoners

Behalve in missieboekjes verdiepte Kommers zich ook in zogeheten zigeunerverhalen en werkt aan een boek daarover. Dit genre werd vanaf de negentiende eeuw populair. Eerst in Duitsland, Engeland en Frankrijk, rond 1860, 1870 ook in Nederland, niet toevallig de tijd waarin Roma en Sinti in ons land beginnen voor te komen (in de achttiende eeuw werden ze steevast verjaagd). 
De verhaalmotieven en -thema’s onderstrepen dat ‘zigeunervolk’ niet pluis is. Waar in de loop van de negentiende eeuw het mishandelen van gedomesticeerde dieren strafbaar werd, worden de Roma en Sinti in kinderboeken stelselmatig voorgesteld als mensen die hun paarden en ezels mishandelen. “Een teken van verdorvenheid. En een ezel afranselen was helemaal erg, want dan had je het wel over het dier waarop Jezus Jeruzalem binnenreed. Met moderne ogen zou je daar overheen lezen, maar de boodschap was voor toenmalige lezers overduidelijk.” 


Een ander verhaalmotief is dat zigeuners altijd diep in het woud wonen. “In werkelijkheid leven Roma en Sinti langs de wegen, maar deze boeken schetsen een hardnekkig beeld van  woudbewoners. Het woud is de tegenhanger van civilisatie en ontginning.” In het boek In roovershanden (1922) van J. van ’t Woud wordt bijvoorbeeld uitgebreid verteld over hoe prachtig het is dat wij de bossen kappen. “Dat maakt het verschil tussen civilisatie en barbarij duidelijk.” 


Waar in de missieboekjes nog compassie is met zwarte kinderen die ‘gered’ moeten worden, benadrukken de zigeunerverhalen de onoverbrugbare kloof tussen wij en zij. “De boeken schilderen een contrast tussen de ruwe, wilde zigeunerwereld en de geciviliseerde burgermaatschappij”, vertelt Kommers. Hij pakt In roovershanden erbij. “Kijk alleen al naar de kaft: een woest uitziende man die zich boos buigt naar een onschuldig blond jongetje. En een heksachtige vrouw die dreigend een pan met kokend spul rondzwaait.” We kijken hier naar de tweede druk, op uitdrukkelijk verzoek van Kommers. “De eerste druk zag er saai uit, de uitgever wilde de tweede druk wat levendiger maken, nou, dat is wel gelukt.”  

Boek Missiebloemen

Reine inborst

Het blonde jongetje op de voorkant van In roovershanden is ontvoerd door de ‘zigeuners’, een bekend thema in dit genre. Ogenschijnlijk mengen beide werelden dan, maar het gestolen kind wordt altijd wonder boven wonder gered en keert, hoe lang het ook onder zigeuners heeft moeten leven, altijd rein van inborst weer terug in de eigen wereld. “Hun transformatie is altijd oppervlakkig. Hun haren zijn bijvoorbeeld afgeknipt, hun huid bruin geverfd en ze dragen slonzige kleren. Maar het blijft de buitenkant. Alle onzin en misdaden van de ‘zigeuners’ beroert hun geest niet, ze komen juist als herboren en gesterkt terug. Dat geeft de macht van de burgersamenleving weer. Die samenleving duldt niet dat haar kinderen worden geroofd. Dat denken die ‘zigeuners’ misschien wel, maar het is niet zo.”


Het omgekeerde komt ook voor, dat een ‘zigeunerkind’ de geciviliseerde wereld betreedt en zich bekeert tot het ware geloof. “Zo’n kind keert nooit terug naar de eigen wereld, het is beschaafd geraakt. Maar destijds ging het te ver om te zeggen dat het dan gelijk is aan de  katholieke burgerkinderen. De oplossing om dit probleem van ongelijkheid te vermijden, is in deze verhalen steevast dat het bekeerde zigeunerkind dan sterft.” 


Datzelfde probleem komt ook in de missieverhalen voor: is een bekeerd zwart kind gelijk aan witte gelovigen? Nee dus. “Dat is altijd de paradox geweest. Eenmaal bekeerd zouden ze in principe onze gelijke moeten zijn”, vertelt Kommers. “Maar dat kan natuurlijk niet, want ze zijn zo anders. Daarom krijg je uitspraken als: ‘Nu zijn jullie nog zwart, maar dadelijk in de hemel worden jullie ook wit. Dus pas na de dood worden we gelijk.”  

Reductie

Je zou kunnen zeggen: dit soort abjecte denkbeelden als deze kinderboeken unverfroren vertolken, hebben we tegenwoordig niet meer. Het is voltooid verleden tijd. Maar Kommers denkt daar anders over: deze boeken fungeren juist als spiegel van ons vijanddenken. “Het zou naïef zijn om te denken dat dat in onze tijd niet meer voorkomt. Een schrijnend voorbeeld zien we in de VS, met Trump cs. Daar wordt een vijandbeeld gecreëerd: buitenlanders die jouw huisdieren opeten en andere waanzinnige ideeën.” 


Dat is niet wezenlijk anders dan de beeldvorming van zwarte mensen en Roma en Sinti in oude kinderboeken: “De reductie en vernedering van de ander is typerend voor deze boeken, maar óók voor de hedendaagse beeldvorming. We reduceren de ander tot enkele vermeende kenmerken die ons aanzetten tot actie tegen die ander. De bedoeling van die beelden is om die ander op afstand te houden en de eigen superioriteit te onderstrepen.”
Bovendien, door Black Live Matter mogen we ons steeds bewuster worden van institutioneel racisme, de hedendaagse beelden rondom Roma en Sinti verschillen niet zo bar veel van die uit de oude kinderboeken. “In Oost-Europa worden ze nog steeds zwaar gediscrimineerd, ondanks investeringen van de Europese Unie om hun lot te verbeteren. Maar ook Nederland wil liever af van ‘zigeunerkampen’. Onlangs heeft de Vereniging Roma, Sinti en Reizigers nog een rechtszaak aangespannen, en gewonnen, tegen de gemeente Den Haag wegens discriminatie.” En op internet worden stereotiepe vijandbeelden gewoon voortgezet. 


Kommers stelt dan ook dat dit culturele erfgoed het bestuderen waard is, omdat het aanzet tot  kritische reflectie over onszelf. “Wij als witte westerlingen denken dat we de wijsheid in pacht hebben en zijn vanuit de koloniale tijd zo gewend om te bepalen wat goed is voor de mensheid dat we blind zijn voor onze eigen beelden.” Die koloniale gedachte speelt nog steeds een rol. “Zo valt op dat bij berichtgeving in bijvoorbeeld het NOS-journaal regelmatig gesproken wordt van ‘de hele wereld’, waarmee men in feite de westerse wereld bedoelt.”  


Dus ja, je kunt deze kinderboeken wegzetten als volkomen belachelijk. “Maar hoe zijn wij zelf? Wij kunnen er nu lachen, maar hoe lacht men over honderd jaar over ons en onze denkbeelden? Dat speelt voortdurend door mijn hoofd als ik die boeken lees.” 
 

Collectie katholieke kinderboeken

Het KDC heeft een grote collectie van 5000 katholieke kinderboeken en kindertijdschriften. Hieronder zitten typisch katholieke genres als heiligenlevens en missieverhalen. Daarnaast de nodige kerkboeken en schoolboeken. Maar daarnaast telt de collectie ook avonturenboeken zoals de zigeuner-, padvinders-, voetbal- en indianenverhalen zoals Arendsoog en Pim Pandoer. Het katholieke element hierin bestaat uit het vermelden van God, kerk en gebed en, in de voetbalboeken, geen wedstrijden op zondag. De bloeitijd van de katholieke jeugdliteratuur is tussen 1900 en 1950. 
Dankzij een schenking van J.A.F. Bekkers bezit het KDC sinds 2006 de complete reeks ‘kwartjesboeken’, op goedkoop papier gedrukte jeugdromans die de katholieke Uitgeverij Helmond in de crisisjaren (1933- 1941) uitgaf.   

Contactinformatie

Organisatieonderdeel
Radboud Erfgoed
Gaat over persoon
dr. J.H.M. Kommers (Jean)
Thema
Kunst & Cultuur, Radboud toen en nu