Het mbo bereidt studenten voor op verschillende beroepspraktijken. Taal speelt daarbij een belangrijke rol. Studenten hebben taal nodig om zichzelf uit te drukken en om met collega’s, leidinggevenden en klanten te communiceren. Nederlands is dan ook een verplicht vak in het mbo waaraan niveau-eisen (referentieniveaus) worden gesteld. Studenten moeten in elk geval de standaardtaal beheersen, maar in het onderwijs moet ook rekening gehouden worden met de talige diversiteit. Studenten moeten zich bewust zijn van de verschillende talen en taalregisters. Andere talen of taalvariëteiten kunnen net zo goed belangrijk zijn, of zelfs beter een bepaald effect behalen: onder collega’s gebruik je vaak een informelere variant van het Nederlands, demente patiënten zijn misschien meer op hun gemak als ze de taal van hun jeugd horen. Iedere taalvorm kan nut hebben, en er is geen taalvorm die onder alle omstandigheden per definitie de beste is. Hoe ga je daarmee om?
Kennis die de taalwetenschap in de afgelopen decennia heeft verworven over taalvariatie kan mbo-studenten hierbij helpen – maar zulke kennis ontbreekt nu nog in het mbo. In het algemeen is ‘de wetenschap’ voor de gemiddelde mbo-student iets dat heel ver weg staat. Door zelf mee te doen met het uitvoeren van onderzoek leren studenten op een rationele manier na te denken over taal en niet alleen in termen van goed en fout. Tegelijkertijd leren ze dat de wetenschap ook raakt aan hun eigen leven.
In dit project stellen we voor mbo-studenten via citizen science (burgerwetenschap), in aanraking te brengen met de sociolinguïstiek. Doordat de studenten een actieve rol spelen, zelf wetenschappelijke vragen formuleren en data verzamelen, raken ze vertrouwd met de manier waarop wetenschap werkt: door zelf te doen leer je meer dan door passief ergens kennis van te nemen. Vaak gaan burgerwetenschappelijke projecten niet veel verder dan dat de ‘burger’-deelnemers gegevens verzamelen. Wij willen een stap verder gaan: de mbo-studenten zetten, weliswaar geholpen door onderzoekers, zelf kleine experimenten op bij het vak Nederlands. Het idee is dat je op geen enkele manier zo goed kunt leren wat wetenschap is en betekent dan door zelf actief deel te nemen, en wel aan een onderwerp dat jou ook concreet aangaat, en je kan helpen bij je professionele ontwikkeling.
Concreet betekent dit dat mbo-studenten, geholpen door universitaire (master)studenten, bij het vak Nederlands zelf korte experimenten opzetten zoals gebruikelijk is in de taalwetenschap. Mbo-studenten nemen gesproken fragmenten op waarin zij variëren in taalgebruik (formeel, informeel, vakjargon, woordkeuze, dialect, et cetera) en binnen een bepaalde context (klanten te woord staan, sollicitatiegesprek, collega’s, leidinggevenden). Vervolgens laten zij schoolgenoten, familie en vrienden de luisterfragmenten beoordelen op een aantal dimensies. Hoe zou de spreker overkomen op de klant? Hoe worden de verschillende sprekers beoordeeld? Studenten verzamelen en analyseren gezamenlijk en onder begeleiding data, interpreteren de resultaten en trekken conclusies.