Na afronding van de cursus ben je in staat om:
1. een onderzoek van beperkte omvang op te zetten en onder begeleiding uit te voeren, dat voldoet aan de elementaire vereisten die in het vakgebied aan een historisch-wetenschappelijk onderzoek worden gesteld. Dit houdt in dat je
- Een heldere en goed afgebakende onderzoeksvraag kunt formuleren, passend bij de gevraagde omvang
- Een onderzoeksvraag goed weet te positioneren en te rechtvaardigen in het licht van de vakwetenschappelijke discussie (status quaestionis)
- Literatuur en bronnen kunt verzamelen die actueel en relevant zijn;
- De literatuur en bronnen op kritische en methodisch naspeurbare wijze kunt interpreteren en de daaruit verkregen informatie kunt verwerken in een historisch-wetenschappelijk betoog;
- Een historisch-wetenschappelijk betoog kunt opzetten dat ordelijk en helder is, en volgens de regels van wetenschappelijke controleerbaarheid.
2. met oog op dit doel ben je in staat om zelf verantwoordelijkheid te nemen in de voorbereiding, planning en uitvoering van het onderzoek met regelmaat op dit proces te reflecteren.
|
|
|
Met het bachelorwerkstuk sluit je de majoropleiding Geschiedenis af. In het bachelorwerkstuk demonstreer je in staat te zijn om met een zekere mate van zelfstandigheid een onderzoek van beperkte omvang uit te voeren, toewerkend naar ofwel een werkstuk dat een originele synthese biedt van de wetenschappelijke literatuur over een historisch vraagstuk ofwel mede aan de hand van primaire bronnen een bescheiden bijdrage levert aan de bestaande wetenschappelijke literatuur.
Je kiest een onderwerp uit het terrein van een van de expertisegebieden van de opleiding Geschiedenis (ESDG, PG, CG of OGMG). Het onderwerp kan voortkomen uit een van de themacolleges of andere cursussen die je gevolgd hebt, maar het mag geen uitbreiding zijn van een werkstuk- of referaatonderwerp uit zo'n cursus.
Het bachelorwerkstuk is, net als de andere vakken, een cursus. Onderdeel van deze cursus zijn een aantal verplichte werkcolleges (het scriptiepracticum). De tijden van het scriptiepracticum zijn terug te vinden in het persoonlijk rooster. De cursuscoördinator informeert je aan het begin van de periode waarin het bachelorwerkstuk van start gaat (zowel in het tweede als in het eerste semester) over de eerste bijeenkomt, waar ook een aantal praktische zaken aan de orde worden gesteld. Je krijgt daarna ongeveer een week de tijd om het keuzeformulier in te vullen. Vervolgens stelt de cursuscoördinator, in overleg met de docenten van de verschillende expertisegroepen, zo snel mogelijk de begeleiders vast. Je neemt zelf contact op met je scriptiebegeleider.
De cursus bestaat uit twee onderdelen. In het eerste gedeelte maak je vier deelopdrachten die helpen met het formuleren en structureren van het onderzoek. Ook volg je het verplichte scriptiepracticum, waar alle stappen in het onderzoeksproces nog een keer worden toegelicht en je actief met deze deelopdrachten aan de slag gaat. Daarna wordt beoordeeld of deze opdrachten voldoende zijn om verder te mogen met het scriptietraject (het GO/NO GO moment). In het tweede deel schrijf je een bachelorwerkstuk van 8.000 tot 10.000 woorden (zonder 10% marge en exclusief titelblad, inhoudsopgave, voetnoten, literatuur- en bronnenlijst en bijlagen). Deadlines en verdere cursusinformatie zijn na inschrijving te raadplegen in de studiehandleiding op brightspace.
Het bachelorwerkstuk wordt beoordeeld aan de hand van een rubricformulier, te vinden in de cursushandleiding op Brightspace. Hier vind je ook de maatstaven voor het bachelorwerkstuk. Neem hier aan het begin van het scriptietraject goed kennis van, zodat je weet wat er van je verwacht wordt.
|
|
|
|
|
|
|