Na afloop van het college ben je in staat om:
- publieksgericht (cultuur)historisch onderzoek op te zetten en uit te voeren: keuze van onderwerp en vraagstelling; bronselectie, methode, analyse; bevindingen en conclusies; mondelinge en schriftelijke verslaglegging;
- actuele beladen debatten over de kwetsbare positie van kinderen in Nederland (het kinderpardon, kwesties rond kinderen van IS-strijders, transnationale adoptie) in bredere historische kaders te plaatsen;
- kinderen als historische actoren die nauwelijks directe, eigen sporen in de bronnen hebben achtergelaten, tot middelpunt van wetenschappelijk onderzoek te maken;
- beelden als historische bron te evalueren en te gebruiken, waarbij je je in de opzet en uitwerking van onderzoek rekenschap leert geven van professionele ethische dilemma’s verbonden aan het werken met zulke bronnen voor wetenschappelijk onderzoek (module 'Kinderen in beeld')
- conceptualisering en constructies van identiteit te herkennen in praktijken van herinnering rond (tijdelijke) transnationale migratie van kinderen binnen Europa (module 'Europe. Practices, Narratives, and Spaces of Memory' (IBLS)).
- het onderzoek van andere studenten en het eigen onderzoek kritisch te evalueren en het eigen onderzoek op basis van feedback te verbeteren;
- samen te werken aan een tentoonstellingsconcept waarin je de in het OZC opgebouwde thematische, conceptuele en brongerelateerde expertise presenteert voor een bredere doelgroep.
|
 |
|
In 1947 gaven UNICEF en UNESCO de joods-Poolse-Amerikaanse fotojournalist David Seymour (1911-1956) de opdracht een reportage te maken over de naar schatting 13 miljoen kinderen die verwaarloosd en verweesd waren achtergebleven in Europa na de Tweede Wereldoorlog. Beide niet-gouvernementele organisaties van de Verenigde Naties waren net opgericht; kinderen waren hun doelgroep, (nood)hulp en onderwijs hun middelen. De reportage moest hun bestaansrecht voor een breed publiek verhelderen en legitimeren. Seymour, lid van het internationaal gevierde fotografencollectief Magnum, maakte een rondreis van vijf maanden door Duitsland, Oostenrijk, Polen, Italië, Griekenland. Children of Europe verscheen in 1948 en documenteert een generatie kinderen die was opgegroeid in schuilkelders, getto’s, concentratiekampen en kapotgeschoten steden (https://www.magnumphotos.com/newsroom/society/david-seymour-children-of-europe/). Het kwetsbare kind, dat in de daaropvolgende decennia tot een icoon zou uitgroeien in internationale relaties binnen en buiten Europa, werd indringend verbeeld.
Seymours foto’s laten echter ook de veerkracht en vindingrijkheid van diezelfde kinderen zien. Zij waren meer dan hulpbehoevende slachtoffers. Bovendien onderstreepte hij met zijn reportage waar UNICEF en UNESCO zich ook sterk voor maakten: deze kinderen belichaamden de toekomst van Europa. Kinderwelzijn was een gedeelde internationale verantwoordelijkheid. Ook andere organisaties namen die op allerlei manieren op zich. In dit werkcollege concentreren de studenten zich op een wat ouder, beproefd repertoire, dat zowel in het Interbellum als na de Tweede Wereldoorlog met verve werd ingezet: kindertransporten dwars door Europa. Via het tijdelijk verplaatsen en opvangen van kinderen werden banden gesmeed, over nationale grenzen heen. Vriendschap vormde de basis voor vrede, was de aanstekelijke gedachte, uitwisseling van kinderen bevorderde van onderop een transnationaal Europees besef. Europa kreeg vorm door internationale solidariteit en verantwoordelijkheid die met processen van in- en uitsluiting gepaard gingen.
De studenten bestuderen eerst de sleutelgebeurtenissen rond Europese kindertransporten tussen 1920 en 1950. Zij verdiepen zich in theoretisch-conceptuele benaderingen van kinderen als historische actoren. Vervolgens hebben ze de keuze tussen twee verdiepingsmodules: een methodologische module gericht op de analyse van visuele bronnen, of een theoretisch-conceptuele module gericht op constructies van collectief geheugen in Europa in de twintigste eeuw (LET-GESM4106: toelating door cursuscoördinator).
De studenten werken in samenspraak met de docenten stapsgewijs een eigen onderzoeksproject uit op basis van archiefstukken, beeldmateriaal, egodocumenten, kranten, tijdschriften en interviews, dat zal resulteren in een tentoonstellingsconcept. De studenten zetten de in de modules opgedane kennis in om zo gezamenlijk tot een realistisch, historisch verantwoord voorstel te komen. Het tentoonstellingsconcept plaatst verplaatsingen van Europese kinderen in de twintigste eeuw in breder perspectief, in het licht van actuele kwesties en debatten. Daarbij staan de studenten stil bij ethische kwesties rond het onderzoek en de tentoonstelling. De betekenis en impact hangt mede af van persoonlijke documenten, foto's en verhalen van kinderen van weleer. Bij de wetenschappelijke verwerking en presentatie daarvan dient echter hun persoonlijke levenssfeer beschermd te worden. Wat betekent dat voor de historicus in de onderzoeksopzet, de keuze en analyse van de bronnen en de presentatie van haar bevindingen?
|
 |
|
|
|
|
|