Na afloop van deze cursus kun je:
- de hoofdzaken van de ontwikkeling van de Latijnse taal van het Nostratisch/Indogermaans tot aan de klassieke periode van het Latijn benoemen;
- de grote lijnen aangeven van de ontwikkeling van de taalkunde in de Romeinse oudheid;
- de grote lijnen aangeven van de onderlinge verhoudingen van de Indogermaanse taalfamilies;
- de klankwetten uitleggen die in de geschiedenis van het Latijn hebben gewerkt;
- teksten vertalen die illustratief zijn voor de ontwikkeling van het archaïsche Latijn;
- belangrijke en/of illustratieve taalkundige verschijnselen verklaren in Etruskische, Venetische, Zuidpiceense, Umbrische, Oskische en Faliskische teksten;
- de moderne ontwikkelingen op het gebied van de historische Latijnse taalkunde benoemen.
|
|
De cursus bestaat uit werkcolleges, waarin je de geschiedenis van de Latijnse taal bestudeert. Er wordt aandacht besteed aan de hoofdzaken van de ontwikkeling die de Latijnse taal heeft doorgemaakt, van het Indogermaans tot de klassieke periode van het Latijn. Behalve aan het Latijn wordt er aandacht besteed aan het Nostratisch, het Indogermaans en in het bijzonder aan de Italische taalfamilie, aan de ontwikkeling van de taalkunde in de Romeinse oudheid, de morfologie en foniek van het Latijn, alsmede aan Italische talen als het Venetisch, Zuidpiceens, Umbrisch, Oskisch en Faliskisch. Ook het Etruskisch komt aan de orde. Tenslotte worden illustratieve archaïsche Latijnse inscripties bestudeerd.
.
|
|
|
Na behalen van Latijnse grammatica 1 GLTCB105 of 2 GLTCB106.
En twee van de Latijnse teksten 1 t/m 4:
1: GLTCB107A
2: GLTCB107B
3: GLTCB108A
4: GLTCB108B
|
|
|
|